Vader schept behagen in treiterijen
Ze zijn misbruikt, geslagen, vernederd. Het deze week gepresenteerde boek ”Voetstappen op de trap” verhaalt over de lotgevallen van jongeren in problemen.
Volop staat de jeugdzorg deze dagen in de belangstelling. Woensdag besloot de Kamer een parlementaire werkgroep in te richten die zich buigt over de toekomst van de jeugdzorg. Er wordt steen en been geklaagd over bureaucratie en wachtlijsten. Het aantal meldingen van kindermishandeling vanuit ziekenhuizen nam de afgelopen jaren toe van 216 in 2003 tot 1300 tot dusver in dit jaar, zo meldde de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) woensdag.Wat houdt de jongeren die kampen met problemen zelf bezig? De Drentse jeugdboekenauteur Kees Opmeer tekent dat in ”Voetstappen op de trap” (uitg. Koninklijke Van Gorcum BV) in zestien verhalen op. Opmeer, parttime beleidsmedewerker jeugdzorg bij de provincie Drenthe, kreeg onder meer hulp van Bureau Jeugdzorg.
Het deze week gepresenteerde boek bevat schrijnende verhalen van kinderen die seksueel zijn misbruikt. Zo schrikt Wilma, als ze voetstappen op de trap hoort. Is het haar vader, die zich weer aan haar zal vergrijpen? Het wanhopige kind schrijft een afscheidsbrief. „Ik wil niet meer bang voor je zijn. Weet je dat ik een keer een tekening van je hebt gemaakt? Het was een lijf met twee hoofden: het ene met een vrolijk gezicht, het andere boos en eng. Zo ben jij en niemand weet van tevoren welk gezicht je hebt.”
Van haar moeder hoeft Wilma geen hulp te verwachten. „Ga maar niet tegen hem in. Je weet hoe driftig hij kan zijn”, laat de vrouw het kind weten.
Als de trap weer begint te kraken, als haar vader weer met slechte bedoelingen haar slaapkamer binnenkomt, besluit Wilma weerstand te bieden. „Je moet stoppen! Omdat ik het niet meer wil.” Als haar vader tegenstribbelt, houdt het meisje voet bij stuk. „Nee, nooit meer!” De man druipt af: „Jij je zin, ik begon toch al genoeg van je te krijgen.” Onder de afscheidsbrief die ze ooit schreef, pent ze nog een zin: „Ik ben niet geworden wat ik ben dankzij mijn ouders, maar ondanks mijn ouders.”
Dat psychische terreur een kind kan slopen, bewijst het verhaal van Jesse. Diens vader schept er behagen in Jesse en zijn zusje Beau de stuipen op het lijf te jagen.
Vader kan zomaar woest worden. In „rare buien” neemt hij zijn kinderen mee in de auto. Dan rijdt de man met de kinderen naar een huis waar ene tante Kriepie woont. En zegt hij vreemde dingen. „Tante Kriepie heeft vast honger. Jullie weten hoe gek ze is op mals kindervlees. Volgens mij heeft ze de barbecue al aangestoken. Wat denken jullie?” Beau snikt. Jesse probeert zijn zusje te troosten. „Je maakt ons heus niet bang.”
Jesse is wel eens bang dat vader hen ontvoert. In dat geval, zo heeft hij bedacht, steekt hij vanachter het autoraampje een vinger omhoog, daarna nog een en vervolgens twee. Een, een, twee. Dan weten voorbijgangers dat ze het alarmnummer moeten bellen.
Triest is ook het verhaal van Edwin. De jongen krijgt zijn eten niet naar binnen. Tot ongenoegen van zijn ouders. „Vindt meneer soms dat zijn moeder niet lekker kookt?” briest zijn vader. Zijn ouders gaan hem te lijf. Vader roept Gods Naam aan. „Door deze jongen zou ik bijna gaan vloeken. Heer, vergeef me. Ik moet deze jongen wel slaan.” Vervolgens slaat de vader Edwin op zijn hoofd. Als de jongen struikelt, begint de man te trappen. Een klap raakt Edwins neus. Er vloeit bloed. Moeder sleurt de jongen weg bij de bank. Ze is bang dat het bloed het meubel beschadigt. Edwin ligt later in bed te peinzen. Zijn ouders zeggen dat kinderen moeten gehoorzamen. Zo staat dat in de Bijbel. Maar mag je een kind bewusteloos slaan? Daar heeft Edwin niks over kunnen vinden in de Bijbel.