Moedeloos na negende inbraak
Negen keer is zijn truck opengebroken. „Als ik de daders te pakken krijg, sta ik niet voor mezelf in.”
Dik twintig jaar stuurt Perry Claessens (48) zijn vrachtwagencombinatie door Europa. De zogeheten eigen rijder uit Hoogvliet rijdt vooral op Frankrijk. „Prachtwerk.”Criminelen slagen er echter keer op keer in zijn werkplezier danig te verstieren. Maar liefst negen keer braken onbekenden op industrieterrein Gadering in Rotterdam zijn vrachtwagen open. „De totale schade bedraagt meer dan 20.000 euro.”
De inbraak verloopt vaak volgens hetzelfde recept. „Een dikke schroevendraaier in het slot en dan met grof geweld het portier forceren.” De chauffeur weet de reparatiekosten inmiddels uit z’n hoofd. „Een nieuw slot kost 370 euro.”
De schade is vaak aanmerkelijk groter dan de opbrengst. „Ze slopen meer dan dat ze aan buit meenemen. Alles wat maar een euro kan opleveren, halen ze eruit. Het kost mij handenvol geld.”
Claessens vrachtwagen werd ooit twee keer vlak na elkaar opengebroken. „De eerste keer namen de heren een videorecorder van pakweg vijf tientjes mee. Een week later waren ze er weer: ze waren de afstandbediening vergeten.”
Claessen stak veel geld in zijn Scania 500. „Alleen de trekker kost al 125.000 euro, exclusief btw.” Niet alleen de schade aan zijn truck levert een forse kostenpost op, ook de noodzakelijke reparaties slokken tijd en geld op. „Stilstand kost geld. Ik moet altijd eerst naar de garage. En dan naar het politiebureau om aangifte te doen. Kost me zo een paar uur.” Een reactie op zijn aangiftes krijgt hij nooit. „Zwaar vervelend.”
De chauffeur wordt „verschrikkelijk moedeloos” van de inbraken. En woedend. „Het voelt zó ellendig. Je probeert zo goed en zo kwaad als het gaat je centjes te verdienen. Door zulke dingen zakt de moed je in de schoenen. Je móét verder, je hebt je contracten, maar anders… Dit is niet leuk meer. Als zoiets één keer gebeurt, oké, je woont in de stad, dan weet je dat er iets kan gebeuren. Maar négen keer… Als ik hen te pakken krijg, sta ik niet voor mezelf in. Ik hoop dat ik me kan beheersen.”
Na de zoveelste inbraak trok de Rotterdammer de wijkagent aan de jas. „Ik heb gezegd: Je kunt doen wat je wilt, maar ik parkeer mijn vrachtwagen voor m’n deur. Hij zei: Oké, het mag niet, maar ik zal geen bon achter je ruitenwissers stoppen.” Twee maanden lang ging het goed. Totdat een buurtbewoner aan de bel trok. Sindsdien parkeert Claessen zijn truck regelmatig bij de Scaniagarage achter het hek. „Mét stroom erop.”
De Rotterdammer dacht een tijdje terug beet te hebben. „We gingen even een proefritje maken in het nieuwe autootje van m’n zoon.” Op een industrieterrein ziet Claessen drie jongens –jaar of zestien, zeventien– zich verdacht ophouden bij een vrachtwagen.
De chauffeur bedenkt zich niet, haalt het stuur om en rijdt de jongens klem. „Ze stonden vast tussen mijn auto en de vrachtauto.” Hij grijnst. „Ik moest een stukje achteruitrijden, want ik kon zelf m’n auto niet uit.”
De jongens zetten het op een lopen. Claessen springt uit zijn auto, zet de achtervolging in en weet er een te pakken te krijgen. „Ik moest me beheersen om niet het licht uit z’n ogen te slaan.” Een van de jongens vlucht naar de portier van de tegenovergelegen stadsgevangenis.
De ontnuchterende ontknoping volgt snel. De jongen blijkt de zoon van de vrachtwagenchauffeur te zijn. „Ze gingen alleen even kijken naar de truck van pa.”