West-Europa kan nog veel leren van Oost-Europa
West-Europese landen moeten meer belangstelling tonen voor culturele waarden uit Midden- en Oost-Europese landen, vindt dr. Stefan van der Poel. Die landen moeten zich op hun beurt minder in hun slachtofferrol wentelen, en meer verantwoordelijkheidszin tonen.
Het waren optimistische ideeën die in de westerse wereld circuleerden ten tijde van de val van de Muur. Oost en west zouden snel bij elkaar komen, zo werd alom verwacht. Europa zou zich verenigen, kernwapens zouden snel worden afgeschaft. Met het verdwijnen van de ideologische tegenstellingen tussen oost en west, zo dachten intellectuelen als Francis Fukuyama, was een eind gekomen aan de geschiedenis.Inmiddels blijkt de geschiedenis in alle hevigheid teruggekeerd. De ideeën die rond ’89 opgeld deden waren naïef, moeten we nu constateren. De gevoelens van nationalisme, antisemitisme en vreemdelingenhaat die in het oosten 45 jaar met harde hand door het communisme werden onderdrukt, zijn opnieuw aan het licht gekomen.
Verder gaan op het punt dat aan het begin van de Tweede Wereldoorlog was bereikt, was sowieso onmogelijk; tussen 1939 en 1989 was de Midden- en Oost-Europese maatschappij fundamenteel veranderd. De middenklasse, die grotendeels uit Duitsers en Joden had bestaan, bestond in ’89 niet meer, die was gedeporteerd en onteigend. Dat verklaart ten dele waarom de Europese integratie zo moeizaam verloopt. Want zonder middenklasse komt democratie niet van de grond.
Deze en andere maatschappelijke veranderingen in het oosten werden in het westen niet onderkend. Wij hadden vooral belangstelling voor intellectuelen als Václav Havel, György Konrad en Milan Kundera. Die vertolkten echter niet de mening van de Midden-Europese bevolking, maar van een westers georiënteerde elite.
Ook later ontstond er in het westen weinig belangstelling voor de ervaringen van de Midden- en Oost-Europeanen. Tot een integratie van oost en west is het nooit gekomen. Het westen stuurde aan op assimilatie. We legden onze economische agenda op aan het oosten, in de veronderstelling dat men daar niets liever zou willen dan zo snel mogelijk een zo westers mogelijk leven te leiden.
De ontnuchtering heeft inmiddels ruimschoots plaatsgevonden. In het westen wordt met onbegrip gekeken naar de „ondankbare” houding van nieuwe EU-lidstaten die de Europese eenwording moedwillig zouden frustreren. President Klaus van Tsjechië is een uitstekend voorbeeld. Hij handelt nog deels op basis van oude reflexen en ziet Duitsland nog altijd als een potentiële agressor.
Gebrek aan verantwoordelijkheidszin speelt echter ook een belangrijke rol. Dat was overigens te verwachten. Twee tot drie generaties hebben geleerd om vooral geen initiatief te tonen, maar zich te voegen naar het systeem. Het duurt een tijd totdat er nieuwe leiders zijn, die wél geleerd hebben zelf verantwoordelijkheid te nemen.
Culturele waarden
Het zou goed zijn als westerlingen meer belangstelling opbrachten voor de geschiedenis en de ervaringen van hun oosterburen. Het westen heeft weliswaar een niveau van vrijheid en welvaart bereikt waar anderen nog moeten komen, maar dat rechtvaardigt superioriteitsgevoelens niet.
De westerse zelfverzekerdheid zou niet alleen op economische prestaties moeten berusten, maar ook op culturele waarden. We zijn in het westen echter heel onzeker over wie we zijn, en wat ons bindt. Wij kunnen nog heel wat leren van wat Midden- en Oost-Europese intellectuelen hebben geschreven over solidariteit, burgerschap en over wat het betekent om in vrijheid te leven.
De auteur is universitair docent eigentijdse geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. Op 9 november houdt hij bij Studium Generale in Groningen een lezing over de loop die de Europese geschiedenis heeft genomen sinds de val van de Muur.