Ruimte voor refo’s
Refo’s voelen zich in de hoek gedrukt. „De frustratie spatte uit de antwoorden”, zei onderzoeksleider Oomen dinsdag. De hoogleraar aan de Roosevelt Academy onderzocht de afgelopen maanden hoe de gereformeerde gezindte aankijkt tegen gelijke behandeling van vrouwen en homo’s.
Wat haar daarbij bijzonder opviel, is hoe deze „orthodox protestanten” zich beknot voelen in hun opvattingen. En, het moet gezegd, ze heeft daarbij wel de nieren geproefd van dit volksdeel. Weliswaar merkt de lezer van het rapport al snel dat het door een buitenstaander geschreven is. Ook deze studie ontkomt niet aan karikaturen: refo’s gaan niet „met een Statenbijbel in de handtas” naar de kerk, surfen niet allemaal op Refoweb en sturen hun kinderen niet alleen naar de Driestar of de VU.Afgezien van dit soort schoonheidsfoutjes doen de onderzoekers zeker recht aan de gevoelens die leven in de gereformeerde gezindte. Deze christenen voelen zich onbegrepen, naar de marge van de samenleving gedrukt en ze ergeren zich aan de opgedrongen minderheidspositie. Bovendien verwachten ze dat de ruimte voor hun opvattingen, bijvoorbeeld over homoseksualiteit en de positie van de vrouw, steeds kleiner wordt.
De onderzoekers constateren dit slechts. Ze spreken zich er niet over uit of deze zorg terecht is. Toch is daar wel wat over te zeggen. Christenen mogen voluit gebruikmaken van de vrijheid van meningsuiting en wat dat betreft hoeven ze zich niet beknot te voelen. Je mag in Nederland homo’s niet uitschelden, maar wel zeggen dat de Bijbel de homoseksuele praxis veroordeelt. De keerzijde ervan is dat christenen aan zien komen dat ze dit gedachtegoed maar beperkt om mogen zetten in daden. Ze vrezen dat ze binnenkort moeten accepteren dat er een homo met een relatie voor de klas staat. De gangbare opvatting in de samenleving is immers dat homoseksuele gerichtheid niet los te koppelen is van de homoseksuele praxis.
De onderzoekers hebben dit verschil goed aangevoeld en verwoord. De frustraties die bij deze diepteboring boven water komen, zijn dan ook goed te verklaren. Toch mag het daar niet bij blijven. Het rapport moet voor de onderzochte groep juist aanleiding zijn om zichzelf de spiegel eens voor te houden. Opvallend is namelijk dat nog steeds twee derde van hen zegt moeite te hebben met mensen met homoseksuele gevoelens. Dat is een hoog percentage.
Oomen plaatste daarom woensdagmorgen in het Nederlands Dagblad vraagtekens bij de veiligheid van homoseksuele gelovigen en bij het schoolklimaat. Om die vragen goed te beantwoorden, had ze nog iets verder moeten doorvragen: hebben deze christenen ook moeite met homo’s die hun gevoelens als zondig ervaren en daartegen strijden? Zeer waarschijnlijk niet, maar dat blijft nu onduidelijk.
Dat is jammer, want als christenen begrepen willen worden door een seculiere maatschappij, moeten ze naar buiten toe een heldere denklijn verwoorden en een rapport als dit had daarbij kunnen helpen. Dat betekent huiswerk, niet alleen voor de kerken maar ook voor individuele christenen. De homoseksuele mens is niet minder dan anderen en zijn gerichtheid als zodanig mag nooit reden zijn om onderscheid te maken. Wie hierin niet zuiver formuleert, wordt niet begrepen als hij de homoseksuele daden en daarbij horende gevoelens zondig noemt. Dat hoeft echter helemaal niet te leiden tot een onveilig schoolklimaat en al vaker is aangetoond dat daar nauwelijks aanwijzingen voor zijn.
Het rapport geeft ook aan dat christenen, als reactie op het onbegrip van de samenleving, de neiging hebben in hun schulp te kruipen. Begrijpelijk, maar niet terecht. Dit voorbeeld laat juist zien dat je niet duidelijk genoeg kunt zijn.