Schepping bij Barth vol genade
Gaat de schepping op in de verzoening? Dat verwijt aan het adres van de Zwitserse theoloog Karl Barth is onterecht, vindt dr. I. J. Smedema. Wel heeft de schepping bij Barth een genadekarakter. „De wereld staat als schepping in het licht van het ja van God, dat Hij in Jezus Christus heeft uitgesproken.”
Dr. Smedema, geestelijk verzorger bij de Koninklijke Luchtmacht, stelt dat Barth als geen ander de christelijke theologie zo consequent mogelijk heeft willen binden aan de toewending van God naar de mens. Barth ontdekte dat het in de Bijbel niet gaat om de religieuze mens, maar om God Die onherleidbaar en radicaal in het leven van de mens binnentreedt.Barth werd steeds christologischer in zijn denken, zo zet Smedema uiteen in zijn proefschrift ”Grond onder de voeten. Karl Barths scheppingsleer in KD (Kirchliche Dogmatik) III/1 opnieuw gelezen” (uitg. Boekencentrum, Zoetermeer), waarop hij vandaag aan de Vrije Universiteit te Amsterdam promoveerde. Barths geruchtmakende stelling is dat Jezus Christus zowel subject als object van de uitverkiezing is. De schepping wordt gezien als de uitwendige grond van het verbond of de openbaring en het verbond als de inwendige grond van de schepping.
Leek eerst alsof de schepping geen plaats had in het denken van Barth vanwege zijn felle kritiek op de natuurlijke theologie, later dreigde vanwege de christologische concentratie de schepping opgezogen te worden in de verzoening. Smedema bespreekt ook reacties van de kant van Nederlandse theologen zoals K. H. Miskotte, O. Noordmans, H. Berkhof, H. M. Kuitert, M. E. Brinkman, H. Veldhuis, B. van den Toren en A. J. Plaisier. Critici als Kuitert en Brinkman stelden dat Barth te weinig onderscheid maakt tussen schepping en verzoening en dat hij het geschapen bestaan van de mens verwaarloost.
Barths stelling werd steeds meer dat God ten diepste niet buiten de wereld om gekend wil worden, maar juist in Zijn vleeswording, de incarnatie. Smedema: „God wil ten diepste nergens anders gekend worden dan in de diepte van deze wereld, daar waar Hij mens wordt en ons mens-zijn, tot in de diepste verlatenheid toe, draagt. De schepping staat in het teken van Gods ondubbelzinnige ja. Dat is ook in de titel tot uitdrukking gebracht: juist vanwege het genadekarakter van de schepping geeft het de mens grond onder de voeten. Dat sprak Miskotte aan bij Barth: in die tijd van de catastrofe rond de Tweede Wereldoorlog gaf Barth een nieuw fundament.”
Barth keerde zich tegen het marcionitische (afkomstig van Marcion, die de Scheppergod van het Oude Testament als een lagere godheid zag, KvdZ) ontkennen van de schepping. Is het kwaad (het ”Nichtige” bij Barth) echter zozeer overweldigd door het goede, dat dit het laatste woord heeft? Smedema erkent dat Barth niet ontkomt aan een uiteindelijke „monistische” visie op de relatie tussen God en het kwaad: alles gaat op in de totaliteit van de genade. Maar dat het ”Nichtige” ten diepste is overwonnen, is een gelóófszaak.
Toch betekent de scheppingsleer bij Barth niet dat het bestaan zoals het is klakkeloos aanvaard wordt. „Integendeel, hij leert ons om het leven dankbaar uit de hand van God te aanvaarden en ter hand te nemen. Van Barth is te leren dat dankbaarheid tot een van de ‘vrolijke’ noties van het geloof in de Schepper kan behoren.”
Als schepping staat de wereld in het licht van het ja van God, dat Hij in Jezus Christus heeft gesproken. Barths scheppingsleer wijst naar voren, stelt Smedema. „Hij wil bovendien hoop geven, omdat de inzet en de trouw van God de Verzoener óók die van de Schepper zijn.”
In hoeverre heeft Barth toch niet het verwijt kunnen voorkomen dat de schepping opgaat in de verzoening?
„Barth heeft zich gekeerd tegen een dubbele orde, een orde van een zelfstandige schepping en die van de genade, en dat had er alles mee te maken dat de scheppingsleer in het Duitsland van de jaren dertig in de buurt van nationaalsocialistisch bloed- en-bodemdenken dreigde te komen. Maar de beslissingen in zijn eigen scheppingsleer vallen bij Barth in de verkiezingsleer. Hij beziet de schepping vanuit de verkiezing in Christus. Als je zegt dat bij Barth de schepping opgaat in de verzoening, dan is dat iets te kort door de bocht. Deze werkelijkheid is wel verzoende werkelijkheid van meet af aan, ja, maar dan van God uit, objectief.”
Vanuit de mens geldt dat zijn beslissing zeker ook nog een plaats heeft, aldus Smedema. „De mens mag dat dankbaar beantwoorden. Die notie heb ik sterk beluisterd bij Barth: geloof in de Schepper is dankbaar beamen dat ons leven zin heeft, het is ja zeggen tegen God Die in Christus ja heeft gezegd tegen ons.”