Ds. Vanhuysse: Vreugde van Luther viel ook mij ten deel
Als monnik bad hij dagelijks talloze keren tot Maria en sloeg hij zichzelf elke vrijdagavond tijdens ascetische oefeningen met een zweep op de rug. Hoewel hij stipt leefde naar de regels van zijn kloosterorde klaagde zijn geweten hem onophoudelijk aan. Totdat hij oog kreeg voor de reformatorische leer van de rechtvaardiging door het geloof alleen. Toen vond hij, zoals hijzelf zegt, vrede met God. Voormalig priester ds. Toon Vanhuysse (69): „Dat ik zelf niets hoef te doen om zalig te worden – daarover kan ik mij elke dag verwonderen.”
Op de kop af dertig jaar geleden brak ds. Vanhuysse met de Rooms-Katholieke Kerk, na een intense zoektocht naar antwoorden op existentiële vragen. Kort daarna ontdekte hij het werk van Maarten Luther en Johannes Calvijn en haalde hij zijn hart op aan het sola Scriptura en het sola fide van de reformatoren. Tien jaar later ging de afvallige priester, zoals zijn familie hem noemt, aan de slag als evangelist in Tongeren. In de Vlaamse stad is inmiddels een kleine protestantse gemeente ontstaan.Ziet u zichzelf als Vlaming onder de Vlamingen?
Breed lachend: „Absoluut. Ik ben een echte Vlaming.”
Wat betekent dat?
„Nu ja, Vlamingen zijn in de loop van de geschiedenis min of meer een onderdrukt volkje geweest. Dat maakt dat zij snel tegen anderen opzien. Dat gevoelen leeft bij mij ook wel. Ik voel me vaak een beetje minderwaardig.”
Is dat zo?
„Een Nederlander is naar mijn smaak zelfbewuster. Directer ook. Hij zegt wat hij op zijn hart heeft. Dat zijn Vlamingen niet zo gewend. Als student had ik soms mijn twijfels bij bepaalde dogma’s. Maar die uitte ik niet. Een keer heb ik het gedaan. „Frater”, kreeg ik toen te horen, „dit is de leer van de kerk. Punt uit.” Van jongs af werd mij geleerd te verbergen wat er in me omging.”
Toch maakt u een openhartige indruk.
Vurig: „Dat is het werk van de Heere. Ik ben Hem zo dankbaar voor wat Hij in mijn leven heeft gedaan. Soms sta ik voor de spiegel en zeg ik tegen mezelf: „Toon, wat een wonder: jij bent een van de zeer weinige priesters bij wie God de ogen heeft geopend voor het volkomen werk van Christus.”
Het is ook zo’n groot wonder: ik weet zeker dat ik een kind van God ben; ik weet zeker dat mijn zonden zijn vergeven; ik weet zeker dat ik straks, in het uur van mijn sterven, naar Huis ga. Die zekerheid is een geschenk dat God zondige mensen wil geven. Dat heeft mij vrijmoediger gemaakt dan ik vroeger was.”
Onafhankelijker ook?
„Ja, al zeg ik erbij: In vergelijking met voorgangers in Nederland voel ik me altijd gering, zeker als ik zie hoeveel Bijbelkennis zij hebben en met hoeveel gemak zij psalmen en liederen citeren. Dat mis ik.”
Bent u een gevoelsmens?
Lachend: „O ja. Geen twijfel mogelijk. Ik beleef alles zeer intensief. Ik kan soms echt bedroefd zijn. Ik zeg het eerlijk: dan zit ik stil op de bank in mijn studeerkamer te wenen. De noden van mijn gemeenteleden gaan mij zeer aan het hart, soms zo dat ik het risico loop er depressief van te worden.
Maar als ik hoor dat het de mensen goed gaat, dan kan ik zo blij zijn dat ik het wel van de daken zou willen schreeuwen. Het bootje hangt bij mij dus snel scheef. Ik ben de Heere zo dankbaar dat Hij mij vasthoudt. Hij zorgt ervoor dat ik niet al te gedeprimeerd of al te uitbundig ben.”
Dat hij ooit voorganger zou worden van een protestantse gemeente had Vanhuysse in de verste verte niet kunnen vermoeden toen hij op 18-jarige leeftijd intrad bij de kloosterorde van de zogenaamde Oblaten van Maria. Zijn ideaal lag bij het priesterschap. Het liefst ging hij de zending in. „Mijn moeder had twee zusters die overste van een orde waren. Die tante-nonnekens waren actief in de missie. Dat wilde ik ook.”
Hoe zwaar was het kloosterleven?
„Moeilijk te zeggen. Vanaf de eerste dag dat je intreedt, ben je alle vrijheid kwijt. Je krijgt meteen de kloosterregel in handen gedrukt, een boekje met meer dan 200 voorschriften waaraan je je strikt hebt te houden. Ik wilde me er graag naar voegen. Alles waarvan ik dacht dat God het van mij vroeg, deed ik zo goed mogelijk.
Moeder Maria speelde in de kloosterode waarbij ik me had aangesloten een grote rol. In een nis aan het eind van een lange kloostergang stond een groot beeld van haar. Terwijl we heen en weer wandelden, baden we: „Wees gegroet, Maria, vol van genade; de Heer is met u; gezegend zijt gij boven alle vrouwen, gezegend is de vrucht van uw buik; heilige Maria, bidt voor ons, arme zondaars, nu en in het uur van onze dood. Amen.” Dat deden we driemaal vijftig keer.”
Arme zondaars – hoezo?
„Nu ja, in zekere zin dachten we natuurlijk dat we goed bezig waren. Anders zaten we niet in het klooster. Maar tegelijk waren we ervan overtuigd dat we onszelf moesten verbeteren en moesten boeten voor de schuld die we dagelijks tegenover God ervoeren.
Op vrijdagavond om negen uur hadden we speciale ascetische oefeningen. Dan kwamen we als kloosterlingen bij elkaar, zo’n twintig man, en moesten we onszelf pijnigen met een gesel. Zo’n zweep was gemaakt van een koord met strengen vol harde knoopjes. We waren ervan overtuigd dat zelfkastijding nodig was om dichter bij God te komen.”
U zat de hele dag in het klooster opgesloten. Voor welke zonden wilde u boeten?
„U kunt het zich misschien niet indenken, maar wij voelden ons schuldig over het feit dat we bijvoorbeeld vergeten waren het rozenkransgebed op te zeggen. Een regel was ook dat we in stilte zouden leven. Als ik het idee had dat ik te veel had gesproken en te luidruchtig was geweest, dan beleed ik dat tijdens de biecht.”
Na uw studie bent u tot priester gewijd. Wat ging er door u heen toen u languit voor de bisschop op de vloer in de kathedraal lag?
„Dat is niet onder woorden te brengen. Op dat moment heb ik dat ervaren als het meest ingrijpende ogenblik uit mijn leven. Mocht ík priester zijn? In de kerk van Rome? Wie ben ik dat God míj roept om bedienaar van de sacramenten te worden? Ik was er bijzonder klein onder.”
Ruim tien jaar later, in 1979, kwam het tot een breuk, nadat u veel werk had verzet in de parochies van Antwerpen en Houthalen. Wat was er gebeurd?
„In de loop der jaren rezen er steeds meer vragen in mij op bij allerlei rooms-katholieke dogma’s. Ik sprak er met collega’s over, ik schreef professoren, maar wat ik ook deed, ik kreeg mijn vragen niet beantwoord. Hoe meer ik mijn oren ervoor toestopte, hoe indringender ze naar me toekwamen. „Houd je maar vast aan de officiële kerkleer”, zei een hulpbisschop ooit tegen me, „vroeg of laat word je van binnen weer rustig.”
Het tegendeel gebeurde. Ik voelde me steeds ellendiger. Als ik in de biechtstoel zat, hoorde ik de mensen voor mij hun zonden belijden. Dan was het alsof er een grote spiegel voor me werd opgesteld. Dat ben ik, dacht ik dan. Hoe kon ik, die zelf zo zondig was, een ander vergeving beloven? Ik werd er ongelukkig onder. Ik voelde me een grote huichelaar.
Ik kreeg bovendien grote moeite met veel dogma’s in de kerk. Maar wie was ik om er vraagtekens bij te plaatsen? De leer van de kerk en de traditie was ons immers ook als onbetwistbare waarheid gegeven door de Heilige Geest? Voor de reformatorische notie van het sola Scriptura had ik geen oog. De twijfel was zo groot dat ik bij mijzelf vaststelde dat ik niet langer priester van Rome kon zijn.”
Hoe kwam u die twijfel te boven?
„Onvergetelijk is voor mij de dag waarop ik helemaal vastliep. Ik kon geen kant meer op. Wat is waarheid? Hoe kan God met mij omgaan terwijl ik zo veel zonden en schuld heb? Moest ik met mijn nood naar Maria of mocht ik er rechtstreeks mee naar de Christus der Schriften? Dat laatste las ik bij Paulus in zijn brieven aan de Romeinen en de Galaten. Maar de kerk hield mij voor dat Christus niets doet zonder Zijn moeder. En wat de kerk zegt, kan ik toch zomaar niet terzijde schuiven?
Op mijn kamer in Heverlee, waar ik toen woonde, boog ik mijn knieën en zei ik: Heere, ik weet niet meer hoe het verder moet, wilt U tot mij spreken? Toen mocht ik de levende Christus ontmoeten. Hij werd mij vanuit Jesaja 53 voor ogen geschilderd: Om onze overtredingen is Hij verwond, om onze ongerechtigheden verbrijzeld. Toen heb ik Hem al mijn schuld en al mijn zonden beleden. Daarop mocht ik geloven dat Christus ook al mijn ongerechtigheden op Zich heeft genomen en weggedragen.”
Wat zag u?
„Christus en Die gekruist. En dat voor mij: zo’n nietig, klein, zondig schepseltje. Ik kan niet uitdrukken wat er toen is gebeurd. God heeft Zijn liefde in mijn hart uitgestort en vanuit die liefde ben ik toen opnieuw Paulus’ brieven gaan lezen.”
Wat zei de naam van Luther u in die tijd?
„Ik kende hem, ook die van Calvijn, vanwege onze opleiding. Er werd nagenoeg geen aandacht aan besteed. Hij werd beschouwd als een ketter, iemand die zich had afgescheurd van de ene, ware kerk.
Later ben ik in contact gekomen met ds. H. J. Hegger, die net als ik priester was geweest. Hij adviseerde mij allerlei boeken te bestuderen, waaronder de Institutie van Calvijn. Er ging een wereld voor mij open. Bij Luther herkende ik de vragen waarmee ik zelf had geworsteld. Zijn vreugde over de ontdekking dat we alleen door Christus’ gerechtigheid zalig worden, dus zonder de werken der wet, was ook mijn vreugde.”
Als u Luther zou kunnen spreken, wat zou u hem dan vragen?
„Ik geloof dat Gods kinderen elkaar straks, in de eeuwige heerlijkheid, zullen herkennen, al weten we natuurlijk niet in alle helderheid hoe het leven bij de Heere zal zijn. Ik hoop er Luther te ontmoeten, daar zie ik naar uit. Maar ik denk niet dat ik dan tijd zal hebben voor een vraag. Nee, dan zullen we samen gemeenschap mogen hebben in de volheid van Christus. We zullen ons verwonderen over Zijn heil.”
Zo’n dertig jaar geleden nam u kennis van de reformatorische leer van de rechtvaardiging door het geloof alleen. Bent u er inmiddels niet op uitgekeken?
Verbaasd: „Wat bedoelt u?”
Er zijn mensen die zeggen dat gelovigen het leerstuk achter zich mogen laten om zich alleen nog te richten op de heiliging van het leven.
„Ik zal u zeggen: Ik krijg er geen genoeg van. Lees wat de Heidelbergse Catechismus zegt over het rechtvaardig-zijn voor God: Al klaagt mijn geweten mij aan dat ik tegen al Gods geboden zwaar heb gezondigd en dat ik nog steeds geneigd ben tot alle kwaad, toch mag ik geloven dat God mij de gerechtigheid en heiligheid van Christus toerekent.
Ik word altijd weer verblijd als ik zoiets lees. Christus heeft alles gedaan. Hij heeft het werk volbracht. Op Hem en Zijn kruisdood kunnen we helemaal aan.
Als ik bezig ben met de voorbereiding van een preek, gebeurt het wel eens dat ik denk: Heere, hoe kunt U toch zo goed zijn voor een volk dat altijd weer opstandig is? Hoe kan het toch dat U zegt: Ik heb voor bloed gezorgd? Elke keer weer worden we herinnerd aan het kruisoffer van de Heere Jezus. Dat hebben we ook elke keer weer nodig: we zondigen dagelijks.
De heiliging van het leven vloeit uit de rechtvaardiging voort. Als we geloven dat we rechtvaardig zijn, ontstaat er een sterk verlangen om te leven en te wandelen naar de wil van God. Mensen proeven dat ook: hij of zij is veranderd, niet meer het eigendom van de Boze, maar van Christus.”
Wat is uw grootste aanvechting?
„Ik ben van één ding zeker: de Heere Zelf heeft mij in Tongeren gebracht. Hij heeft het evangelisatiewerk gezegend. ’s Zondags mogen we met zo’n zeventig mensen bij elkaar komen.
De vraag die mij dag in dag uit bezighoudt, is hoe het komt dat er na vijftien jaar intensieve arbeid niet meer mensen hebben geantwoord op de roep van de Heere God om in Zijn Zoon te geloven. Er wonen hier zo’n 30.000 mensen. Er is een satanskerk, er zijn twee heksenkringen. Wil de Heere dat wij het Evangelie anders brengen zodat er meer mensen tot geloof komen? Hoe anders?”
Is evangeliseren in Tongeren ploegen op rotsen?
„Ik zeg altijd: Wij ploegen op hoop van zegen. Vandaar dat ik christenen in Nederland wil oproepen om onze gemeente in hun gebeden te gedenken. Er zijn veel zorgen. Onlangs zat ik er zo mee, dat ik zei: Heere, ik weet niet hoe het verder moet. Toen heeft Hij mij vanuit de Psalmen getroost: Toon, de kerk is niet uw zaak, ze is Mijn zaak.”
Stel dat u de kans kreeg om in de grote basiliek van Tongeren voor te gaan. Uit welke tekst zou u preken?
„Ik heb die kans gehad. En ook mogen nemen. Vier jaar geleden kwam de pastoor bij me met de vraag of ik wilde meedoen aan een gezamenlijke gebedsdienst. Op die uitnodiging ben ik ingegaan, al had ik vooraf wel enkele voorwaarden. Ik wilde niet dat tijdens de dienst een gebed tot Maria zou worden gedaan. Ook vroeg ik of ik de meditatie zou mogen verzorgen. De pastoor ging er graag mee akkoord.
In een volle basiliek heb ik toen gesproken over Jesaja 1:18: „Komt dan, en laat ons samen rechten, zegt de Heere; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol.” Ik heb Christus mogen voorstellen in al Zijn rijkdom en volheid. Het was muisstil, de mensen luisterden met grote aandacht.
Na afloop van de dienst zeiden sommigen: „Dit hebben we nog nooit gehoord. Het is totaal nieuw voor ons.” Ik zei: „Het staat er, nietwaar? Het is Gods Woord, probeer er maar aan vast te houden.”
Mooi hè? Dat heeft de Heere gedaan. Dat al die mensen hun heil in Christus alleen zouden vinden, dat zou ik het allerliefste zien.”
Levensloop
Antoon Jozef Daniël Vanhuysse werd in 1940 in de Vlaamse gemeente Zwevegem geboren. Zijn vader had een textielbedrijf. Op 18-jarige leeftijd trad Vanhuysse in als novice in de kloosterorde van de Oblaten van Maria te Leuven.
Na een studie van zeven jaar werd hij tot priester gewijd. In 1968 werd hij te werk gesteld in de parochie van Antwerpen, van 1971 tot 1979 was hij werkzaam in de parochie van Houthalen.
Vanwege zijn moeite met allerlei rooms-katholieke dogma’s brak hij in 1979 met de Rooms-Katholieke Kerk. Daarna was hij zo’n tien jaar als tuinman in dienst van een kindertehuis.
Begin jaren tachtig kreeg hij contact met ds. H. J. Hegger, toentertijd directeur van stichting In de Rechte Straat (IRS) te Velp. Met hulp van de IRS startte ds. Vanhuysse een evangelisatieproject in Tongeren. Er ontstond een zelfstandige, protestantse gemeente die in 1998 werd geïnstitueerd en waaraan ds. Vanhuysse als predikant werd verbonden.
Ds. Vanhuysse is gehuwd en heeft zeven kinderen.