Purper
Toen de apostel Paulus in de Romeinse kolonie Filippi kwam, ontmoette hij daar Lydia, een vrouw die handel dreef in purper. Lukas beschrijft in het boek Handelingen (16:14-15) dat zij een geopend hart ontving, Paulus’ preek ter harte nam en gedoopt werd.
In 2008 hoorde Friedrich Gustav Lang uit Stuttgart een preek waarin deze Lydia geschilderd werd als een soort arbeidersvrouw die het vuile werk opknapte. Hij verbaasde zich erover en vroeg zich af of die uitleg correct kon zijn. Zijn bevindingen verschenen in het Zeitschrift für die neutestamentliche Wissenschaft und die Kunde der älteren Kirche (jaargang 100, 2009, afl. 1).Had Lydia een beroep waar ze letterlijk vuile handen van kreeg? De kleur purper kwam tot stand door het bewerken van zeeslakken. Dat was althans het geval wanneer het ging om eersteklas purper. Er was ook een alternatief procédé, dat werkte met materiaal van planten. In beide gevallen was het bereiden van de kleurstof een bedrijf dat met veel stank gepaard ging. Lukas vertelt dat Lydia handelaar was. Dan kan zij dus niet alleen maar een verfster zijn geweest, ook al sluit Lang niet uit dat Lydia’s werk met een ververij „in verbinding staat.”
Vermoedelijk werkte Lydia met echt purper, wat betekent dat haar klanten zich in het hogere segment van de markt bevonden. Misschien was zij zelf niet opvallend rijk, maar ze handelde wel in een luxeproduct. Door dit te vertellen laat Lukas onder meer zien dat het Evangelie niet uitsluitend voor de armen bestemd is. Zo komt Lydia in een ander licht te staan dan in de preek die Lang hoorde.
Het is overbodig te zeggen dat Christus in de christelijke prediking in het middelpunt staat. Jason Hood meent bij een aantal hedendaagse Amerikaanse theologen een neiging te bespeuren om het christocentrische karakter van de prediking zozeer te benadrukken, dat hij in het Scottish Bulletin of Evangelical Theology (jaargang 27, aflevering 1, 2009) tot de kritische vraag komt: moet de prediking „alleen christocentrisch” zijn?
Hood signaleert dat in de bezinning op de prediking een ”school” bestaat van vooral gereformeerde theologen die sterk de noodzaak van Christusprediking benadrukken. Hij noemt onder meer Timothy Keller, Bryan Chapell, Sidney Greidanus en Graham Goldsworthy. Tim Keller uit New York, bijvoorbeeld, benadrukt dat alle zonden in de wortel te herleiden zijn tot ongeloof in Christus’ Evangelie. Evangelieprediking is dan de enige remedie om te brengen tot zowel rechtvaardiging als heiligmaking.
Hoewel deze auteurs volgens Hood op zichzelf een goede focus hebben, ziet hij het risico dat de christocentrische benadering andere Bijbelse lessen verwaarloost of zelfs ontkent. Aandacht voor wat de Schrift zelf over zijn bedoeling zegt, is daarom nodig. Hood denkt daarbij vooral aan de ethische dimensie van de Bijbel.
Het Nieuwe Testament spreekt openlijk over diverse „voorbeelden” van hoe men zich wel of niet moet gedragen. Oudtestamentische gelovigen worden zo genoemd. Ook in gelijkenissen komen personen met een voorbeeldfunctie voor. Zelfs Christus is Voorbeeld. Paulus schrijft dat de gemeente van Korinthe Hem moet navolgen zoals hijzelf Christus navolgt (1 Kor. 11:1). Het Nieuwe Testament geeft bovendien allerlei concrete ethische voorschriften. Die elementen zouden in de prediking niet veronachtzaamd moeten worden. Hood maakt een zinvol punt voor zover hij ertoe oproept de breedte van de Bijbel van Wet en Evangelie in acht te nemen.
Billy Graham is een van de bekendste nog levende Amerikaanse evangelisten. In Church History (jaargang 78, aflevering 3, 2009) publiceert Grant Wacker, hoogleraar aan Duke University, een beschouwing over ”Billy Grahams Amerika”. Wackers vraag is: Hoe was het mogelijk dat Graham zo’n zestig jaar lang de belangrijkste protestantse prediker van Amerika was?
Het antwoord op die vraag ligt volgens Wacker in het feit dat Billy Graham „een opmerkelijk vermogen aan de dag legde om brede culturele trends aan te passen voor zijn evangeliserende doeleinden.” Graham paste goed in een tijd waarin het zuiden van de VS zijn invloeden in de rest van de VS uitbreidde: hij had een zuidelijk taalgebruik, een landelijke afkomst, wenste een christelijke maatschappij en was geneigd tot samenwerken met autoriteiten.
Graham toonde zich een uitstekende communicator die de beschikbare media handig wist te gebruiken voor Evangelieverkondiging en oproep tot bekering, ook al was hij, paradoxaal genoeg, „geen grote prediker” noch –wat heet– „een theoloog.” Graham legde bovendien ondernemerstalent aan de dag door het opzetten van diverse christelijke organisaties, zonder krap te kijken inzake kerkelijke grenzen.
Ten slotte was hij een adviseur van betekenis. Persoonlijke bekering stond voorop, maar hij sprak zich ook uit over maatschappelijke thema’s en adviseerde Amerikaanse presidenten. Bij het „christelijk rechts” voegde hij zich niet.
Aza Goudriaan is universitair docent aan de faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit Amsterdam. Reageren aan scribent?focus@refdag.nl.