De kweekschool van Simon van der Stel
Simon van der Stel, de pasbenoemde gouverneur van de Hollandse Kaapkolonie in Zuid-Afrika, was erg onder de indruk van het gebied ten oosten van Kaapstad. Het stond bekend als Wildenbosch. Hij schreef in zijn dagboek over „een kleijn Eilantje rontsom met versch water omstroomt en met schoone hooge boomen beplant.” Hier verrees een nederzetting die hij naar zichzelf noemde: Stellenbosch.
Na zijn bezoek in 1679 werd deze streek spoedig gesierd met wijngaarden die door vervolgde hugenoten uit Frankrijk werden aangelegd. Stellenbosch werd het centrum van de wijnbouw, maar kreeg enkele eeuwen later nog meer bekendheid door een universiteit die nu tot de grootste van het Afrikaanse continent gerekend wordt. De theologische ”kweekschool” bestaat dit jaar 150 jaar.Het oude hoofdgebouw van het voormalige Viktoria College, zoals de universiteit werd genoemd, wordt geflankeerd door verschillende statige gebouwen die de naam dragen van de pioniers van weleer, onder wie de predikant J. H. Neethling (1826-1904). In de tuin van de Moederkerk, waar hij vele malen voorging, staat zijn standbeeld. De Kerkstraat, haaks op het kerkgebouw, behoort tot het oude centrum.
Vlak bij de neogotische Moederkerk staat, omgeven door een grote tuin met subtropische bomen, het imposante witte gebouw van het Teologiese Seminarie. Eens het Drosdygebouw (”landdrostkantoor of geregtshuis”), werd het in verschillende fasen omgebouwd tot een statig villapand. Het werd 150 jaar geleden officieel geopend.
De Kaapse Kerk, die nu deel uitmaakt van de landelijke Nederduits Gereformeerde Kerk (NG-Kerk), was vanaf de tijd van Jan van Riebeeck, de stichter van de Kaapkolonie, afhankelijk van predikanten uit het thuisland. De classis Amsterdam zorgde in overleg met de Oost-Indische Compagnie voor de selectie en uitzending van de voorgangers.
Toen de Kaap in 1806 door de Engelsen werd geannexeerd, probeerde het nieuwe bewind het grote predikantentekort te verminderen door studenten in Schotland te werven. Op de eerste synode van de zelfstandig geworden Kaapse Kerk in 1824 werd de noodzaak van een eigen opleidingsinstituut benadrukt. Het duurde echter tot 1859 voordat deze wens in vervulling ging en de ”kweekschool” in Stellenbosch kon worden geopend.
Plechtigheid
Voor Stellenbosch en de Kaapse Kerk was 1 november 1859 een echte feestdag. Velen waren op deze zomerse dag naar het groene dorp gekomen om de plechtigheid mee te maken. De Moederkerk was te klein om alle bezoekers een plaats te geven, zodat enkele honderden buiten moesten staan. Dr. Abraham Faure, de actuaris van de synode, deed een openingsgebed. Koorzang luisterde het gebeuren op rond de feestrede die door de nieuwbenoemde prof. N. J. Hofmeyr werd uitgesproken.
De kerkklokken luidden toen de stoet naar het Drosdygebouw liep. Een grote menigte verzamelde zich toen dr. P. E. Faure, de president-curator, de grote deuren opende. Een volle collegezaal luisterde met aandacht naar de openingsrede van prof. John Murray. Achter hem prijkte het schilderij van prof. H. J. Royaards, bij wie hij en zijn bekendere broer Andrew Murray in Utrecht colleges hadden gevolgd. Hij besloot zijn rede met: „Trouwhartig gearbeid, vurig gebeden en ons werk zal niet ijdel zijn. De Heere zal ons helpen, het nageslacht ons danken, de eeuwigheid ons belonen.”
John Murray (1826-1882) en Nicolaas Hofmeyr (1827-1909) waren de eerste hoogleraren van het nieuwe college. Beiden stonden bekend als godvrezende mannen die de eer van God en het heil van Sion beoogden. Zij hadden in Nederland gestudeerd aan de universiteit van Utrecht. Zij voelden zich verbonden met de beweging van het Reveil en kenden vertegenwoordigers daarvan zoals Da Costa en Capadose persoonlijk.
Diepgaande gesprekken
John Murray was van Schotse komaf. Zijn vader, Andrew Murray sr., vestigde zich in 1822 als predikant in Graaff Reinet in de Oostkaap. John studeerde samen met zijn jongere broer Andrew in Aberdeen in Schotland en daarna theologie in Utrecht in Nederland. Hier kwamen zij in aanraking met een studentenvereniging, Secor Dabar, die nauwe banden onderhield met het Reveil. De eerste kennismaking was tijdens een lezing van Da Costa, een bekeerde Portugese Jood. John Murray kreeg diepgaande gesprekken met student Schijvliet die voor hem het middel waren tot de zekerheid van het heil. Het zaad dat al in Schotland was gezaaid, vooral onder de indringende preken van William Burns, vriend van McCheyne, was nu tot groei gekomen. Na drie jaar studie was voor beide broers de tijd gekomen om naar hun geboorteland terug te keren.
Murray was 23 jaar oud toen hij bevestigd werd in zijn eerste gemeente, Burgersdorp in de Oostkaap. Hier werkte hij acht jaar totdat hij benoemd werd als hoogleraar aan het seminarie in Stellenbosch. Murray heeft met zijn boeken naam gemaakt, vooral met de Kaapsche Kinderbijbel, zijn catechisatieboekjes en handreikingen voor huisgodsdienst. Hij was een evenwichtig en godvrezend theoloog die zich nauw verwant wist met de gereformeerde traditie. Hij had een diep gevoel van de heiligheid van God en van de zondigheid van de zonde. In december 1882 overleed hij nog tamelijk jong. Zijn broer Andrew ging op hoge leeftijd heen in 1917.
Johannes 3
Professor Nicolaas Hofmeyr was een man met een ander karakter dan zijn collega. Hij was in 1827 uit een welgestelde familie in Kaapstad geboren. Zijn opvoeding was meer gericht op uiterlijke godsdienst dan op de noodzaak van wedergeboorte en geloof. Onder de krachtige, ontdekkende prediking van G. W. Stegmann in de Lutherse Kerk kwam hij tot verandering. Diens prediking was gericht op persoonlijke bekering. De woorden van Johannes 3:16 gebruikte de Heere om Christus in hem te openbaren. Dit vers is hem altijd dierbaar geweest; vaak heeft hij daar later over gepreekt. Zestien jaar was Nicolaas oud toen hij zich aan God in Christus mocht overgeven. Bewogen tot het heil van verloren mensen, bezocht hij zieken, werd onderwijzer van de zondagsschool en lid van een jongelingsvereniging.
Dr. Abraham Faure, predikant van de NG-kerk in Kaapstad, merkte zijn grote gaven op en stelde hem voor om in Utrecht theologie te gaan studeren. Aan het eind van hetzelfde jaar, 1848, voltooide hij zijn voorbereidende studie, waarna hij de colleges in de theologie ging volgen. Ook hij was lid van het studentengezelschap Secor Dabar. Net als de Murrays stond hij kritisch tegenover de opleiding. Enkele professoren waren wel rechtzinnig, maar hun wijze van doceren vond hij dor en smakeloos.
Hofmeyr reisde door het hele land en ook door België om indrukken op te doen van het landschap en de cultuur. Zijn conclusies waren niet zo positief: „Ik heb tot nog toe niets in Nederland aangetroffen dat mijn bijzondere belangstelling wekt. Het land is de eentonigheid zelf. Ik mis de Kaapse bergen en vlakten.”
Hij miste bij veel rechtzinnigen ook de warmte en gloed die hij bij de mannen van het Reveil aantrof. Eind 1850 keerde hij in Kaapstad terug. Zijn eerste gemeente was Calvinia in de Noordkaap, waar hij in september 1851 bevestigd werd en intrede deed met de woorden: „Ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u, dan Jezus Christus, en Dien gekruisigd.”
Hoofd en hart
Hofmeyr verliet zijn gemeente toen hij hoogleraar werd. Hij was minder dogmatisch ingesteld dan Murray. Als zodanig had hij veel weg van de mildheid van het Hollandse Reveil, dat weinig oog had voor dogmatische onderwerpen. Hoofd en hart vormden bij hem en Murray in hun theologisch denken een eenheid. Geen wonder dat zij in hun colleges ook aandacht besteedden aan de praktische vroomheid en christelijke filantropie. Bij uitstek kan hij wel de theoloog van de heiliging worden genoemd.
Veel heeft Hofmeyr geschreven. Veel heeft hij ook betekend voor de Kaapse Kerk. Zijn gezondheid bleef zwak, maar toch bereikte hij de leeftijd van de sterken. In 1907 trad hij af als hoogleraar, twee jaar later overleed hij.
Standbeeld
Het was 28 augustus 1913. Een grote menigte had zich verzameld in de prachtige voortuin van de kweekschool in Stellenbosch. Dr. Andrew Murray, de broer van John, onthulde toen het standbeeld van zijn broer John Murray en Nicolaas Hofmeyr. De Kerkbode gaf dit weer in een uitvoerig verslag: „De stokoude dr. Murray, de schakel tussen het verleden en het heden, beklom hierop de trap van het standbeeld, trok aan een koord waardoor het omhulsel afviel en de beelden van de twee waardige mannen zichtbaar werden voor aller oog. Met aandoening zong de schare ”Prijs de Heer’ met blijde galmen” bij de magere gestalte van de oude godsman. (…) Het Psalmvers gezongen hebbend, begon dr. Murray met krachtige stem Gode alle eer toe te schrijven.”
Hij vertelde over een vrouw gehoord te hebben hoe het lezen van het lied ”Holy, holy, holy” (Heilig, heilig, heilig) door zijn broer John op haar zo’n diepe indruk gemaakt had. Dit deed hem denken aan de tijd dat hij als jongen van 13 jaar met John in Aberdeen in Schotland studeerde. Toen de bekende opwekkingsprediker William Burns in de kerk van hun oom preekte en in zijn gebed steeds het woord ”holy” gebruikte, maakte dit op John een onuitwisbare indruk. Het besef van Gods heiligheid stempelde hierna diens leven en ook zijn colleges.
Zijn collega Hofmeyr bleek gestempeld te zijn door „zijn vertrouwelijke omgang en kinderlijke gemeenschap met de hemelse Vader.” Zo vulden beiden door hun eigen accenten in hun geestelijk leven elkaar goed aan. Het was deze geestelijke kracht die het theologisch denken in Stellenbosch in de beginperiode een onmisbare onderbouwing gaf.
*