Heiligheid verenigt jood én christen
Leviticus 19 en de oproep tot heiligheid heeft een belangrijke rol gespeeld in het gesprek tussen Israël en de kerk. Woensdag werd door het Centrum voor Israëlstudie (CIS) een studie gepresenteerd waarin joodse en christelijke auteurs in gesprek gaan over een centraal hoofdstuk uit de Thora: de oproep ”wees heilig”, verbonden met de heiliging van Gods Naam.
De bundel ”Wees heilig. Joden en christenen luisteren naar Leviticus 19” (uitg. Boekencentrum, Zoetermeer) verscheen onder redactie van drs. M. C. Mulder, directeur van het CIS, en dr. A. Noordegraaf, oud-docent praktische theologie aan de Universiteit Utrecht. Van Joodse zijde reageerden opperrabbijn B. Jacobs, dr. M. van Loopik, drs. L. Mock en rabbijn dr. E. Ramon; van christelijke zijde drs. C. J. van den Boogert, dr. M. van Campen, dr. G. van Ek, dr. J. Hoek, drs. M. C. Mulder, dr. A. Noordegraaf en drs. C. J. Rodenburg.Wil de joods-christelijke ontmoeting echt een ontmoeting zijn, dan kunnen we niet volstaan met over de ander te schrijven, maar dan zullen we voor alles naar elkaar moeten luisteren en met elkaar in gesprek moeten gaan, stellen Noordegraaf en Mulder in een nabeschouwing.
In het verleden werd het Jodendom dikwijls gezien als een verstarde en ritualistische religie, een wettische godsdienst waar christenen uit bevrijd waren. De vervulling van de wet werd niet zelden gezien als de afschaffing van de wet. Het verzet van Jezus tegen een veruitwendiging van cultus en ritueel is echter ook in rabbijnse bronnen te vinden, zo blijkt uit de bijdrage van Van Loopik en Mock. Het gaat de rabbijnen in de benadering van Leviticus 19 om dienst van het hart.
Offers worden niet meer in letterlijke zin gebracht, zoals beschreven in Leviticus. Het Jodendom is na de verwoesting van de Tweede Tempel ook tot een herformulering van de offercultus gekomen: van een cultus in het heiligdom naar een cultus van het dagelijks leven.
Dr. Hoek gaat uit van de „geschiede verzoening” als het grotere kader waarin hij Leviticus leest. Terwijl Hoek de heiliging in het grotere verband van de verzoening leest, wordt bij Mock de verzoening in het grotere kader van de heiliging verklaard. „Bij dieper doorspreken komt echter naast dit verschil ook een gemeenschappelijke intentie naar boven. Beiden zoeken vanuit de tekst te leven voor Gods aangezicht.”
Van Joodse schrijvers wordt volgens de schrijvers terecht gevraagd of christenen de genade van verzoening serieus nemen in de concrete levenspraktijk. Omgekeerd blijven christenen op grond van hun verstaan van de Schrift moeite houden met de wijze waarop joodse theologen de levensheiliging plaatsen in het kader van de voltooiing van de schepping, waarbij de mens als Gods partner meewerkt aan die voltooiing. De mens blijft in het joodse denken –ondanks zijn falen– Gods partner, die met God meewerkt en in staat is „de zedelijke eis te volbrengen”.