Gewezen monnik trouwt weggelopen non
ZWOLLE – Monnickendam had rond 1524 de bijnaam Lutherdam. Spil van de hervormingsgezinde beweging was de jonge Wendelmoet Claesdochter, die de hostie voor „brood en meel” hield en over het heilig oliesel zei: „olie is goed voor op de sla, of om uw schoenen mee in te smeren.” Op 20 november 1527 werd zij in Den Haag verbrand.
Wendelmoet kreeg de status van eerste Nederlandse protestantse martelares, hoewel al in 1526 twee vrouwen uit Nijmegen en een uit Arnhem op beschuldiging van ketterij op de brandstapel gestorven waren.
Religieuze investering
In de geschiedenis van het christendom in Nederland nemen vrouwen een belangrijke plaats in, schrijft Angela Berlis in het 27e deel van de serie ”Geloof in Nederland”, dat dinsdag verschijnt. Rijke adellijke vrouwen hielpen Willibrord bij de kerstening van Nederland door giften te schenken voor de opleiding van de eerste geestelijken.
In de middeleeuwen was het klooster de plek waar vrouwen tot op zekere hoogte theologie konden bedrijven. Meestal waren het de gegoede families die een kind afstonden voor het kloosterleven. „De daarmee gepaard gaande financiële bijdrage was meteen een religieuze investering: het kind kon immers voor de eigen familie bidden.”
In de Nederlanden drongen de reformatorische ideeën van de Duitse monnik Maarten Luther al vroeg door. Met de Reformatie van de zestiende eeuw veranderde ook de positie van vrouwen, aldus Berlis. „Luther zelf trouwde als gewezen monnik met een weggelopen non. De opheffing van kloosters betekende voor vrouwen niet alleen meer vrijheid maar ook verlies van een religieus en kerkelijk terrein waar ze redelijk zelfstandig konden opereren en een cultureel en intellectueel bestaan konden leiden.”
De Hervorming betekende ook de afschaffing van het celibaat en de opwaardering van het huwelijk. Berlis: „De vrouw steeg dankzij de nieuwe huwelijksmoraal in aanzien, maar volgens diezelfde moraal bleef de man het hoofd en moest ze aan haar ‘natuurlijke’ rol voldoen.”
Vroomheid
De Utrechtse theoloog Gisbertus Voetius schreef in de zeventiende eeuw lovend over vrouwen. „De ervaring van onze tijd laat zien dat de meeste kerken in Nederland meer leden uit het vrouwelijke geslacht hebben dan uit het mannelijk. Zij bezoeken meer de openbare predikdiensten dan andere openbare of semi-openbare bijeenkomsten tot oefening van de vroomheid. Veel meer vrouwen hebben eerder ijver getoond voor de zuivere leer en voor de vroomheid, zelfs in zware tijden.”
Ruim twee eeuwen later stond de eerste vrouwelijke predikant op de kansel. Annie Zernike werd in 1911 bevestigd in het Friese dorp Bovenknijpe.
In die tijd moesten vrouwelijke predikanten het ambt neerleggen als ze gingen trouwen. Voor sommige gemeenteleden was het dan ook onbegrijpelijk dat Annie Zernike haar positie en haar ‘dikke’ salaris van 1600 gulden per jaar opgaf voor een man. „Ik was dus in hun ogen een soort Protestantse non geweest en had dat moeten blijven”, schreef ze later in haar memoires.
Dit is het 23e deel in een serie over geloven in Nederland. Aanleiding is de uitgave van de reeks “Geloof in Nederland”.