Calvijn, een „bijna goddelijke uitlegger”
„Als volgelingen van Calvijn beschouwden Comrie en Van der Groe eensgezind de gemeenschap met Christus als de kern van het geloofsleven. Maar de uitwerking die ze aan deze grondgedachte gaven, verstoorde hun eenstemmigheid”, aldus prof. dr. A. de Reuver zaterdag in Gouda.
Prof. De Reuver was zaterdag een van de sprekers op het congres van de Stichting Studie der Nadere Reformatie (SSNR), met als thema ”Vroomheid bij Calvijn en de gereformeerde traditie”. Hij sprak over de geloofsgemeenschap met Christus volgens Johannes Calvijn, Alexander Comrie en Theodorus van der Groe. „Terwijl Van der Groe aan de formuleringen van de reformator trouw bleef, achtte Comrie – in het theologisch klimaat van zijn tijd– een forse aanscherping onvermijdelijk.”Volgens prof. De Reuver wilde zowel Comrie als Van der Groe in de beschrijving van de geloofsgemeenschap met Christus bewust in het spoor van Calvijn gaan. Beiden waren overtuigd van de prioriteit van de genade, zonder daarbij tekort te willen doen aan de onontbeerlijke plaats van het geloof.
„Net als Calvijn beschouwden zij de gemeenschap met Christus als een geschenk dat door de Heilige Geest uit genade ten deel valt. Van der Groe vatte dit geloof in Calvijnse zin op als een werkzaam geloofsvertrouwen in de belofte van het Evangelie. Comrie vond het, met het oog op de arminiaanse tendensen van zijn tijd, geboden uitdrukkelijk door te vragen naar het vermogen van deze geloofsdaad. De werkzaamheid van het geloof is immers niet van menselijke makelij, maar een genadige schepping van de Geest. Van der Groe had met Calvijn blijkbaar geen behoefte aan nadere analyse van dit geheimenis.”
Gratis geschonken
„Kenmerkend voor de middeleeuwse vroomheid was dat het heil op afstand wordt gehouden”, zei prof. dr. W. Balke in zijn lezing over het functioneren van de rechtvaardiging van de goddeloze in de Reformatie en de Nadere Reformatie. „Het heil wordt niet herhaald. Herhaling is een kenmerk van heidense godsdienstigheid.”
De Reformatie, zei hij, „heeft als kern dat de hoofdsom van de godsvrucht de rechtvaardiging is. Die wordt gratis geschonken, voor zover we deze weldaad met een gelovig hart aannemen.”
Later, aldus prof. Balke, beschouwde onder anderen Van Lodenstein de Reformatie als een voorlopig herstel. „Maar Luther plaatste tegen het wroeten in zichzelf de theologie van het kruis. God rechtvaardigt de goddeloze.”
De aandacht voor de rechtvaardigverklaring is verschoven naar de wedergeboorte, stelde de hoogleraar. Volgens hem is de rechtvaardiging echter niet gegrond in de wedergeboorte. „Wat eenmaal in het kruis en de opstanding van Christus geschied is, wordt op die manier verneveld door wat ervaren moet worden. Dat heeft tot consequentie dat wat in de prediking met de ene hand gegeven wordt, met de andere hand wordt teruggenomen. Zo worden we van de vastheid van het Evangelie beroofd en aan het drijfzand van gevoelens en ervaringen prijsgegeven.”
Volgens prof. Balke is de wedergeboorte een belofte en moet zij „een toezegging blijven, die met de rechtvaardiging uit het geloof in één verband past.”
Pelgrimstocht
Prof. dr. F. van der Pol, hoogleraar aan de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt te Kampen, sprak over hoe de gereformeerde piëtist Simon Oomius (1630-1730) schreef over de vroomheid bij Calvijn. „Oomius noemde Calvijn één van de godzalige mannen Gods. Calvijns Institutie achtte hij hoog, maar de institutie van zijn godvruchtig leven nog veel prijzenswaardiger.”
Volgens Oomius is de reformator uit Genève de grote uitlegger van de praktijk van de theologie. Calvijn biedt voor Oomius zuivere Schriftuitleg. Hij noemt hem „een bijna goddelijke uitlegger.”
Prof. Van der Pol: „Oomius is dankbaar dat God Zijn Woord heeft gegeven. De overdenking en het persoonlijk lezen van dat Woord noemt hij een pelgrimstocht door vijandelijk, woestijnachtig gebied. Gods Woord is volgens Oomius bedoeld om ons tot vroomheid en een gehoorzame luisterhouding te brengen.”