GB publiceert boek over belijdenis en verbond
De kerkhistorische commissie die het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond in 1997 heeft ingesteld, heeft haar werkzaamheden afgerond. Maandag verschijnt ”Belijdenis en verbond. Ecclesiologie in de gereformeerde traditie”. Het boek belicht het standpunt van het gereformeerd protestantisme over het kerkzijn. „Dat standpunt is”, aldus medeauteur prof. dr. W. Verboom, „vandaag aan de dag van groot belang in verband met de kerkelijke ontwikkelingen rond Samen op Weg.”
In ”de Waarheidsvriend” van donderdag geeft hij een toelichting op de totstandkoming van het boek (uitg. Boekencentrum). De publicatie gaat over de vraag wat in de gereformeerde traditie bepalend is geweest voor het wezen van de kerk. Hierover wordt namelijk verschillend gedacht.
De commissie, bestaande uit drs. M. A. van den Berg, drs. C. Blenk, prof. dr. C. Graafland, dr. W. J. op ’t Hof, prof. dr. A. de Reuver en prof. dr. W. Verboom, ging na op welke wijze het verbond en de belijdenis in de Gereformeerde Kerk, en later in de Nederlandse Hervormde Kerk, in ons land hebben gefunctioneerd en hoe de verhouding tussen die twee is geweest.
Het onderzoek spitste zich hierop toe, omdat het voor de praktijk nogal wat uitmaakt of men het kerkzijn primair benadert vanuit de belijdenis of vanuit het verbond. Denkend vanuit de belijdenis is het van groot belang dat de kerk spreekt en handelt in overeenstemming met haar belijdenis; spreken en handelen dienen daaraan ook getoetst te worden.
Wie denkt vanuit het verbond, benadert het kerkzijn vanuit Gods belofte. Dat God Zijn heil in Christus toezegt aan zondige, schuldige mensen is dan constituerend voor het kerkzijn, legt prof. Verboom uit. „Dat brengt met zich mee dat de grenzen van het kerkzijn minder scherp zijn aan te geven.” Beide uitgangspunten vormen, aldus de hoogleraar, geen tegenstelling. „De Hervormde Kerk is nooit alleen maar uitgegaan van de belijdenis of alleen maar van het verbond.” Beide kunnen in de praktijk echter wel in een spanningsvolle verhouding tot elkaar staan, schrijft hij.
Dr. Op ’t Hof schreef het eerste concept van het rapport. De commissie heeft vervolgens gedurende vier jaar telkens een gedeelte besproken. „Dat waren spannende vergaderingen, waarin iedereen kon inbrengen wat hij wilde. Soms botsten de meningen. We kwamen er ook niet altijd uit. Maar we zochten net zo lang totdat we een consensus hadden gevonden.”
Ook enkele deskundigen van buiten hebben het geheel kritisch bezien. Verder zijn er daarna nog aanvullingen en wijzigingen aangebracht op voorstel van het hoofdbestuur van de GB.
Het onderzoek is louter van historische aard en gaat zo veel mogelijk uit van primaire bronnen, zoals kerkorden en acta. Secundaire literatuur zou de eigen zoektocht van de commissie kunnen beïnvloeden, meende ze. Desondanks was het, volgens prof. Verboom, „niet eenvoudig om geheel onbevooroordeeld de bronnen te laten spreken. Je komt telkens voor de vraag te staan: Hoe interpreteer je de gegevens die je leest? Dan is het lastig om ervoor te zorgen dat je eigen vooronderstellingen niet meespelen. Dat geldt vooral voor de periode die vlak achter ons ligt.”
Op donderdag 13 februari verschijnt op deze plaats een interview met dr. W. J. op ’t Hof en drs. C. Blenk over ”Belijdenis en verbond”.