Opinie

Religie hoort in onderwijs thuis

Religie verdwijnt niet uit de moderne samenleving, maar wordt wel steeds meer naar eigen keuze ingevuld. In het onderwijs moet religie daarom een plaats blijven innemen, maar wel op een manier die recht doet aan deze verandering, betoogde prof. dr. W. B. H. J. van de Donk dinsdag in Kampen bij de opening van het academisch jaar van de Protestantse Theologische Universiteit. Een samenvatting van het slot van zijn lezing.

9 September 2009 10:39Gewijzigd op 14 November 2020 08:37
Prof. dr. W. B. H. J. van de Donk. Foto RD, Henk Visscher
Prof. dr. W. B. H. J. van de Donk. Foto RD, Henk Visscher

Ouders en leerlingen kiezen in overgrote meerderheid de school niet meer op grond van confessie, maar op grond van criteria als kwaliteit of nabijheid. De eertijds hechte verbinding tussen school, kerk en gezin is nog slechts voor een beperkt aantal scholen een levende werkelijkheid.Verrassend is dat niet: de school is in vele opzichten een spiegel van de samenleving. Ons publieke domein is sterk veranderd, vooral omdat de mensen in onze samenleving zo veranderd zijn. Niet alleen door schaalvergroting en processen van individualisering en commercialisering, maar ook als gevolg van een steeds verdergaande differentiatie en pluralisering van leefsferen en leefstijlen.

Het voert te ver hier de volledige diagnoses te geven. Eén auteur licht ik eruit: Charles Taylor. Deze Canadese filosoof biedt een interessante discussie waarin hij drie betekenissen van het begrip secularisering onderscheidt.

In de eerste plaats verwijst secularisering naar de privatisering van religie: in het spoor van de scheiding van kerk en staat wordt een scheiding tussen religie en publiek domein bepleit. In Nederland was dit de basis voor een pleidooi voor de scheiding tussen openbaar en bijzonder onderwijs en lag dit ten grondslag aan de eerste fase van het debat over artikel 23 van de Grondwet.

In de tweede plaats verwijst het begrip naar de ontkerkelijking en naar de zogenaamde seculariseringthese die in kringen van sociologen lange tijd als onomstreden gold. Modernisering leidt tot een verminderde rol van religie, wellicht zelfs tot het geheel verdwijnen daarvan. Ook vanuit dit perspectief op secularisering werd regelmatig de aanval op artikel 23 ingezet: waarom bijzonder onderwijs nog financieren als dat in veel gevallen zo bijzonder niet meer is?

Pluralisme

In zijn recente boek ”A Secular Age” voegt Taylor aan deze twee opvattingen van secularisering nog een derde toe. Hij suggereert dat het begrip tegenwoordig vooral verwijst naar het feit dat geloven steeds meer een optie en geen automatisme meer is.

In latere lezingen beklemtoont hij ook dat het moet worden begrepen als de aanduiding van een toenemend pluralisme, waarbinnen die optie wel of niet en op geheel verschillende manieren kan worden ingevuld.

Het debat over nut en noodzaak van bijzonder confessioneel onderwijs is tot op heden vooral gevoerd vanuit de eerste twee opvattingen van secularisering. De diagnose stuurde daarbij, zoals zo vaak, de oplossingsrichting. Modernisering leidt tot secularisering in de eerste twee genoemde betekenissen en dient vertaald te worden in een vermindering of zelfs afschaffing van publiek gefinancierd confessioneel onderwijs. Onderwijs over religie zou wellicht een plaatsje kunnen krijgen in het vak geschiedenis, en dan het liefst bij de behandeling van de premoderniteit.

Ik heb het gevoel dat we die fase in het debat nu voorbij moeten komen, alhoewel het voor degenen die atheïsme verwarren met neutraliteit en die burgerschap slechts volgens één model kunnen zien, waarschijnlijk tot aan het einde der dagen verleidelijk zal blijven om te blijven hameren op dat oude aambeeld.

Dilemma’s

Leidt dit alles nu tot de geruststellende idee dat we het over artikel 23 en de daarin vormgegeven verhouding tussen religie en onderwijs niet meer hoeven te hebben? Dat denk ik niet. Taylors derde definitie van secularisering en ook de feitelijke situatie waarin we ons onderwijsbestel aantreffen, roepen ons op om het debat op een meer intelligente en productieve wijze te voeren.

De in mijn ogen fundamentele vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing en de daaruit voortvloeiende rechten van ouders om samen en in nauwe verbondenheid met het kerkgenootschap waarmee zij zich verbonden weten een school voor hun kinderen te stichten, moet volgens mij ook in onze veranderde samenleving niet worden aangetast. Dat zou strijdig zijn met het actief pluralisme dat onze samenleving kenmerkt.

Met name in orthodoxe kringen bestaat er ook heden ten dage de behoefte om op deze klassieke wijze de verbinding tussen religie en onderwijs vorm te geven. Zij het dat er ook daar discussie is: zowel in orthodox-christelijke als in orthodox-islamitische kring beluisterde ik boeiende gesprekken over de dilemma’s die verbonden zijn aan het opereren als betrekkelijk gesloten kring in een steeds opener samenleving. Discussies die mij voorkwamen als bijzonder serieus en doorgaans van een hoge kwaliteit.

Varianten

Maar geen enkele vrijheid is er zonder verantwoordelijkheid. Ook van dergelijke scholen mag worden verwacht dat ze aandacht geven aan andere vormen van religie en levensbeschouwing. Als het aan mij zou liggen, krijgt die klassieke vorm van confessioneel onderwijs dus duurzaam bescherming, maar daarmee is mijn verhaal niet af. Een dergelijke situatie geldt immers nog maar voor een klein aantal scholen.

Daarom zou ik ervoor willen pleiten om in het kader van artikel 23 meerdere varianten te ontwikkelen om de verbinding tussen religie en onderwijs vorm te geven. Dat artikel verdient het dus niet om te worden afgeschaft, maar het zou wel moeten worden doorontwikkeld, om het ook geschikt te maken voor andere opties die er voor de verhouding tussen religie en onderwijs moeten zijn.

Zeker nu veel ouders zich in hun religieuze voorkeuren niet meer laten leiden door één traditie en veel kinderen onderwijs volgen op scholen waar meerdere religieuze tradities voorkomen, moeten er meer mogelijkheden komen om te voorkomen dat pluraliteit vooral leidt tot lauwheid en verwaarlozing van de aandacht voor religie. En als het theologisch en pedagogisch denken over de vorming van religieuze identiteiten in een multireligieuze samenleving nieuwe inzichten biedt, moet de toepassing van die inzichten niet gehinderd worden door de actuele bestuurlijke vormgeving van het onderwijsbestel.

Drie niveaus

Siebren Miedema, hoogleraar godsdienstpedagogiek aan de VU, onderscheidt drie niveaus als het gaat om de verhouding tussen onderwijs en religie: education about, from en into religion. Deze driedeling kan behulpzaam zijn bij het ontwerpen van een aantal nieuwe varianten.

Wat in mijn ogen in ieder geval op elke school en aan iedere leerling zou moeten worden aangeboden, is een gedegen programma dat veel meer verplichtend dan nu het geval is voorziet in de education about religion. Het algemeen belang vereist dat iedere leerling, juist bij de groeiende religieuze verscheidenheid, zich een adequaat en volledig beeld kan vormen van de religieuze en levensbeschouwelijke tradities. Dat mag worden verwacht van het onderwijs op alle scholen, openbare en meer orthodoxe scholen incluis.

Van scholen mag tevens worden verwacht dat er een aanbod is dat de strikt cognitieve dimensies van onderwijs about religion overstijgt (een pluspakket, zo u wilt, waarin aandacht is voor education from en waar gewenst ook vormen van education into religion door de verschillende religieuze tradities worden aangeboden, al dan niet verzorgd door een kerkgenootschap of een andere zogenaamde zendende instantie).

Daarbij zal wel, mede in het licht van Europese rechtsontwikkeling, steeds meer de keuze van ouders en leerlingen moeten worden gerespecteerd om zich daaraan te onttrekken of bij een alternatieve vormgeving actief betrokken te zijn. In Engeland experimenteert men met degelijke vormen, en blijken de ook in religieuze zin divers samengestelde oudercommissies die daaraan meewerken een succesvolle manier te zijn om de school een voorportaal te laten zijn voor de multireligieuze samenleving waarin kinderen later moeten samenleven. Respect is daar geen dode letter en een dekmantel voor lauwe onverschilligheid, maar een actieve opdracht die ontstaat bij echte wederzijdse kennismaking.

Verzoenen en verbinden

Uit een binnenkort verschijnende Europese studie naar de uitdagingen die er inzake religie zijn voor stelsels van lager en voortgezet onderwijs, blijkt dat er drie centrale opgaven zijn. Allereerst: het verbeteren van de kwaliteit van onderwijs over religies (en dat geldt zowel de status van dat onderwijs op scholen, de kwaliteit van het aanbod en de kwaliteit van de docenten).

Ten tweede is het noodzakelijk een gemeenschappelijke basis te leggen in een meer algemene vorming over mensenrechten, rechtsstaat en het gegeven van een pluriforme en multiculturele samenleving: omgaan met verschillen vraagt om het actief kennen van die verschillen.

En ten derde vraagt ons type samenlevingen om een toegespitste aandacht voor de vraag hoe we op een beschaafde wijze omgaan met belangrijke verschillen die hun grondslag vinden in religieuze en levensbeschouwelijke overtuigingen.

Juist in een samenleving van verschillen vraagt de inrichting van het onderwijsbestel om een actieve aandacht voor het vermogen om te verzoenen en te verbinden. Nu we de tijd achter ons kunnen laten waarin het debat over bijzonder onderwijs vooral werd gevoerd aan de hand van wat ouderwets aandoende opvattingen van secularisering, zijn er wellicht kansen om dat debat op een meer ontspannen en productieve wijze te voeren.

De auteur is hoogleraar maatschappelijke bestuurskunde aan de Universiteit van Tilburg en voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR).

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer