Zoete vreugde onder de appelboom
Maarten Luther verslond zijn boeken. Hij had diepe eerbied voor de monnik die in de twaalfde eeuw hoog opgaf van de rijkdom van Gods genade voor zondige en weerbarstige mensen. Bernardus van Clairvaux, schrijft de reformator meer dan eens, is „een allerzoetste leermeester.”
Een van diens boeken is nu, bijna een millennium nadat het voor het eerst verscheen, vanuit het Latijn in het Nederlands vertaald. Het thema ligt bevindelijk gereformeerden na aan het hart: de bekering.Uurtjes van korte duurtjes. Die uitspraak, niet onbekend onder de vromen van het zo goed als voorbije gezelschapschapsleven in Nederland, moet vermoedelijk op het conto van Bernardus van Clairvaux worden geschreven. Diverse keren tekent de monnik, een van de geestelijk leiders uit de Middeleeuwen, in zijn werken op dat de momenten waarop gelovigen worden overstelpt met de liefde van God schaars zijn. Hij spreekt in zijn werken van „rara hora et parva mora”, ofte wel: een zeldzaam uur van korte duur.
Over de ervaring van Gods genade in het hart spreekt Bernardus ook in een preek over de bekering, ”De conversione”, onlangs in boekvorm uitgegeven onder de titel ”Ommekeer”. Wie in de nabijheid van de Schepper van hemel en aarde komt, smaakt „een voorproefje van de onvergelijkbare geneugten van de liefde”, schrijft hij. Over de smaak daarvan valt niet te twisten. Elders in zijn werk noemt Bernardus het genieten van Gods goedheid uitgesproken zoet.
Schitterende persoonlijkheid
Bernardus hield zijn preek over de bekering in het jaar 1139. Hij was toen bijna vijftig jaar oud, zo blijkt uit de inleiding die de vertalers aan het werk vooraf laten gaan. De abt van het klooster te Clairvaux, een plaats in het noordoosten van Frankrijk, had grote invloed op kerk en samenleving. Hij had aartsbisschop en paus kunnen worden, maar had geen enkele ambitie om een hogere sport van de hiërarchische ladder in de kerk te bereiken: hij was en bleef monnik.
Volgens de vertalers was Bernardus „een schitterende, attractieve persoonlijkheid”, voor wie vriendschap veel betekenis had. Naast allerlei preken en geschriften zijn tal van brieven aan vrienden en kennissen bewaard gebleven. Zijn oeuvre speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van de spiritualiteit in het Westen. Het bekendste werk van zijn hand is zonder meer de ”Toespraken op het Hooglied”.
Bernardus overleed op 20 augustus 1153 in Clairvaux. Bijna negen eeuwen na zijn dood is hij voor velen nog „een geestelijke vader, een vertrouwenswaardige leider naar het essentiële”, schrijft de rooms-katholieke Bernarduskenner Lode van Hecke terecht in een voorwoord.
Iemand die grote bewondering voor Bernardus koesterde, was Maarten Luther. Keer op keer verwijst de reformator in zijn eigen werken naar uitspraken van de abt van Clairvaux. „Bernardus overtreft met zijn preken alle andere leraren, ja zelfs Augustinus”, schrijft hij. Vanwaar die stelligheid? „Omdat hij Christus het allermooist gepredikt heeft.”
Goddelijke stem
Bernardus wijst in het begin van zijn boek ”De conversione” op de absolute noodzaak van bekering in het leven van mensen: God eist dat zij hun dwaalwegen verlaten en terugkeren naar een leven overeenkomstig Zijn wil. Zonder bekering geen leven, schrijft hij met een beroep op een woord van Jezus Zelf: „Indien gij u niet verandert en wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan.”
De bekering is volgens Bernardus niet het werk van een menselijke, maar van een goddelijke stem, die van Jezus Christus. „Daarom spoor ik jullie aan”, schrijft hij, „de oren van het hart te spitsen om de innerlijke stem te horen, om je in te spannen eerder God van binnen te horen spreken dan een mens van buiten. Die stem dient zich beslist aan, ze dringt zichzelf op en ze houdt niet op met kloppen aan ieders deur.”
Wie de klop van Jezus verneemt, overkomt iets opmerkelijks. Bij hem gaat het boek van het geweten open. Het verstand wordt verlicht, het geheugen opgefrist. De ziel „wordt geconfronteerd met zichzelf. Zij wordt koste wat kost door de gewelddadige aanklagers van de in haar opborrelende gedachten gedwongen zich voor de eigen rechtbank te veroordelen. Wie kan dit oordeel verdragen zonder verontrust te zijn?”
Allerlei „afzichtelijkheden” in de „binnenkamer” van het hart, zoals hoogmoed, trots en jaloersheid, komen tevoorschijn. Hoe zijn ze daar terechtgekomen? Het antwoord op die vraag is niet moeilijk. „Veel blijkt te zijn toegelaten door de brutaliteit van de ogen”, schrijft Bernardus, „veel ook door het ruiken, het proeven en het aanraken.”
Furieus oud wijf
Om de knagende worm van het geweten te doden slaat een mens volgens Bernardus aan het werk. Hij beschrijft het proces dat volgt in beeldrijke taal. „Hij zegt dus zijn slokdarm het vasten aan.” Maar de begeerten en verlangens laten zich hun plezier niet zomaar ontnemen. De keel zet het op een jammeren, het oog op een klagen en de wil springt „als een furieus oud wijf recht, schiet naar voren, de haren overeind, met verscheurde kleren en naakte borst, krabbend aan haar zweren, tandenknarsend.”
De conclusie die rest, is pijnlijk maar tegelijk ook heilzaam: er is voor de mens zelf geen redden aan. „De verlamde wil, uit wiens zweren alle etter stroomt, is nog steeds de baas. Kortom, de ziel ziet dat ze bedorven is en niet door een ander, maar door haar eigen lichaam en door niemand anders dan door zichzelf.”
Ondertussen gaat het proces van verlichting verder, zegt Bernardus. Het verstand houdt aan de wil voor wat haar toekomst is als zij zich niet laat veranderen: de rank die geen vrucht draagt, wordt afgesneden, de maagd die geen olie heeft, wordt van de bruiloft uitgesloten. Maar de wil lijkt niet van wijken te weten. „Hoelang moet ik u nog verdagen?” snauwt zij tegen de rede. „Uw gepreek doet mij niets.” Ongetwijfeld spreekt Bernardus uit eigen ervaring als hij optekent: „Zij die overwegen zich te bekeren worden des te heviger door vleselijke lusten op de proef gesteld.”
Toch moet de wil ten langen leste haar verzet staken. Dat gebeurt als het verstand wordt gericht op de beloften van het Evangelie, zicht krijgt op de heerlijkheid van de genade en vervolgens de wil probeert over te halen door tot haar te spreken over de vreugde van het leven met God. „De Heere zal helpen wie Hem zoekt, de ziel die op Hem hoopt”, zo houdt de ziel zichzelf volgens Bernardus voor.
Nardusparfum
Gaandeweg nadert de mens volgens Bernardus het moment van zijn daadwerkelijke bekering. Op dit punt maakt de monnik gebruik van een bijzonder beeld, dat van het paradijs. Genade brengt de ziel op de drempel van de heerlijke tuin, schrijft hij, waarin de nardusparfum zijn heerlijkste geur verspreidt en waar in het midden de appelboom uit het Hooglied staat, de boom waarvan de vrucht zoet is voor het gehemelte.
De definitieve overgang van het oude naar het nieuwe leven kan niemand anders bewerkstelligen dan de Heilige Geest, zegt de abt met nadruk. „Denk niet dat ik je dat met mijn welsprekendheid kan aanpraten. Alleen de Geest openbaart het”, schrijft hij. „Niet de wetenschap, maar de zalving leert het, niet het weten, maar het geweten kan het vatten.”
Beslissend op de drempel van het paradijs is het fluisteren van de goddelijke stem, aldus Bernardus. De Heilige Geest, door de abt van Clairvaux aangeduid als „de innerlijke trooster”, spreekt allen zalig „die hongeren en dorsten naar gerechtigheid, want zij zullen worden verzadigd.” Die zaligspreking verwekt in het hart „vreugde en blijdschap”; de ziel wordt „gedrenkt door de zalving van barmhartigheid.”
De wil geeft zich over aan wat goed en goddelijk is, zegt Bernardus. Zij spoort ook het lichaam aan voortaan God te dienen. En het geheugen? Hoe kan dit deel van het hart worden gezuiverd zonder dat het wordt opgeheven? Volgens Bernardus is dat alleen mogelijk door het geloof in Jezus’ toezegging dat alle zonden zijn vergeven.
Gods vergevingsgezindheid delgt de zonde, schrijft hij. Weliswaar niet zo dat ze in de herinnering weg zijn, maar wel dat ze alle vrees en schaamte wegneemt. Wie erop vertrouwt dat de zonden die hem te binnen komen zijn vergeven, heeft reden te meer om „innige dank” te brengen aan „Hem die ze vergeven heeft”, schrijft hij.
Vele zuiveringen
Wie gereinigd is, moet rein worden. In zijn boek schenkt Bernardus royaal aandacht aan die paradox in het geestelijke leven. „Laat niemand zich na verwijdering van het vuil meteen voor gereinigd houden. Men moet er zich daarentegen van bewust zijn dat men voor een tijd nog vele zuiveringen nodig heeft.”
Op aarde komt de gelovige zijn oude natuur dagelijks tegen. Het oog valt op „lichtzinnigheid.” Nog erger is het dat de ziel nalaat het oog te reinigen. „Zo wordt de blik vertroebeld, nu eens door de verlokkingen van het eigen vlees, dan weer door de verstrooidheid en eerzucht van deze tijd.”
Na een tijd van loutering volgt eeuwige heerlijkheid, daarvan is Bernardus overtuigd. „Zalig die rein zijn van hart, want zij zullen God zien: nu nog in een spiegel en in raadsels, later echter van aangezicht tot aangezicht wanneer de reiniging van ons gelaat voltrokken zal zijn. Dan zal God het in zijn schoonheid voor zich laten verschijnen, zonder vlek noch rimpel.”
N.a.v. ”Ommekeer. De omvormende kracht van Gods woord”, door Bernardus van Clairvaux; Onder redactie van Krijn Pansters en Guerric Aerden, uitg. Damon, Budel, 2009; ISBN 978 90 5573 933 2; 132 blz., € 24,90.
Levensloop
Bernardus van Clairvaux had in de twaalfde eeuw grote invloed op kerk en samenleving. „Jij, die op wonderbare wijze aan onze tijd bent geschonken om door woord en voorbeeld een licht te zijn, niet alleen voor monniken, maar voor heel de Latijnse Kerk”, schreef een vriend in een brief.
Enkele jaartallen uit zijn levensloop:
1090 Bernardus wordt geboren op een kasteel in het Franse Fontaine-lès-Dijon.
1112 Intrede met dertig vrienden in een nieuw klooster te Cîteaux.
1115 Abt van het klooster te Clairvaux.
1128 Schrijft zijn werk ”Over de genade en de vrije wil”.
1135 Begint met een prekenserie op het Hooglied.
1139 Preekt tot de clerici over de bekering.
1145 Eugenius III, leerling van Bernardus, wordt paus.
1146 Roept op tot de tweede kruistocht.
1153 Sterft op 63-jarige leeftijd in Clairvaux.