Antwoord op de crisis: Prof. Van der Meiden
De economische crisis had volgens opiniemakers voorkomen kunnen worden als de samenleving beter met geld had omgegaan. Wat zeggen theologen ervan? Tot slot de christelijke gereformeerde prof. L. H. van der Meiden (1882-1962) in een dankdagpreek in de crisis van de jaren 1930.
De droeve miskenning van de zegen van de Gever is het schrikkelijk teken van onze tijd. De geestelijke blindheid is groot. Het moderne heidendom neemt hand over hand toe. De Heere wordt vergeten, zegt Hosea 2.Zelfs het begenadigde volk staat hier diep schuldig. Dit volk is toch waarlijk zeer begenadigd. Het is geroepen uit de dood tot het leven, naar verkiezende liefde.
Maar wij vergeten Hem, als we onze kracht, ons leven, ons heil, onzen troost zoeken buiten Hem. Als we gaan tot onze boelen. Terwijl de Heere koren, most en olie had gegeven wat tot levensonderhoud en levensgenieting nodig was. Denk daarover niet gering. Wanneer een volk alles ontvangt wat tot levensonderhoud en levensgenot nodig is, ontvangt het van zijn Gever buitengewoon veel.
Laten wij de dingen eens recht bezien en recht zeggen. Buitengewoon veel gaf de Heere in de achterliggende jaren. Jaren van overvloed en weelde zijn ons geschonken. Mooie huizen, mooie kleren, mooie reisjes, fijne maaltijden waren ons deel. We hebben tijden gekend dat met een briefje van 10 gulden een sigaar werd aangestoken en een werkman handschoenen droeg van 20 gulden.
Daarbij schonk de Heere ons volk zo veel geestelijke weldaden. Maar de vrouw uit Hosea 2 bekende niet. Ze vergat dat Hij zegende. Is het nu anders?
Wat doet ons volk met de gaven Gods? Zijn de zondagen geen zondedagen? Wordt het goud en het zilver niet gebruikt voor de afgoden van de tijd? De kerkgebouwen zijn niet zo vol als de bioscoopzalen. Op de sportvelden vindt ge duizenden om de afgod van gummi te eren. Lenin en anderen ontvangen zilver en goud. En wij, zondaren, begenadigd of genadeloos, wat doen wij met Gods gaven? Hoeveel miljoenen offeren we de Heere en hoeveel onze buik, ons genot, de mode? Hoeveel zonderen we elke eerste dag van de week af voor Gods dienst en hoeveel elke dag voor nicotine, snoepgoed, en het genot van onze lustverenigingen? Niemand zie op een ander.
Met zulk een doen pleegt Israël hoererij. Openlijk kiest het land voor Baäl; erkent hem als gever van brood, water, wol, vlas, olie en drank. In onze tijd verheerlijken duizenden schaamteloos hun rappe hand, knappe hoofd, het wijze overleg, de buitengewone energie als gevers van hun weldaden. Het ongeloof openbaart zich steeds bruter.
De Heere waarschuwt en bedreigt dit Hem miskennend volk. Ware reformatie is nodig. Ware bekering moet plaatshebben. Er is genade, ook nu nog. In Christus. Niemand is een te goddeloze Baäldienaar om niet bekeerd te kunnen worden. Keer nochtans weder tot Mij, zegt de Heere. Nu, heden. Want zo die bekering uitblijft, mogen we gewis voor ’s Heeren straffen beven.
Hij zal tucht uitoefenen, maar dat is ook heilzaam. Hij laat de roede komen op het volk opdat het zal wederkeren tot Hem. Hij zegt dat Hij zijn weg met doornen zal betuinen. Het zal zijn boelen nalopen, maar niet vinden.
Is dat geen rijke stof tot danken op deze dankdag? Zijn de smartbekers ook geen oorzaak tot danken?
Het rechte wederkeren begint alleen als de Heilige Geest ons hart besnijdt; ons door ’t Woord herschept en ons zaligmakend verlicht. Door Zijn herscheppend werk, door Zijn licht, komen we tot onszelf, als de verloren zoon. Dan zullen we zwijnendraf als zwijnendraf zien en het loslaten. Dan zullen we belijden: toen Heere, toen ik was in Uw nabijheid, toen was het mij beter dan nu. En als we bij Hem zijn en Zijn liefde ervaren, dan jubelen we: „O Heiland, wiens trouwe mijn ontrouw vergeeft. Mij liefkoost, in plaats van mij te haten. Nu ben ’k aan Uw liefde voor eeuwig verkleeft. Want Gij zult mij nooit meer verlaten.”