„Scheiding leven en dood heel dun”
Onverwacht schuift een donkere wolk voor de vrolijke vakantiezon. Een dodelijk verkeersongeval treft vakantiegangers op de snelweg. ,De scheiding tussen leven en dood is heel dun.”
Christine Nooitgedagt, die enkele jaren geleden betrokken was bij een ongeval waarbij haar vriend overleed, kan meepraten over wat dat verlies bij haar losmaakte. Voor het eerst vertelt ze haar verhaal. Anoniem, omdat het verlies bij andere betrokkenen nog te gevoelig ligt.Samen met enkele vrienden is Christine op weg naar hun vakantieadres in het buitenland. De avond valt. Opeens gaat het mis. Hun auto rijdt met hoge snelheid af op een voor hen rijdend voertuig. Ontwijken kan niet meer. „Ik zag de achterlichten op me afkomen.” De auto raakt de vangrail en rolt enkele malen over z’n kop. „Het voltrekt zich razendsnel. Ik besefte: Dit kan onze dood zijn.”
De auto komt tegen een boom tot stilstand. Verdwaasd kijkt Christine rond. De stoel naast haar is leeg. Haar vriend ontbreekt. De ernst van de situatie dringt nog niet tot haar door. „Ik was verdoofd.” Snel gaat ze Martijn zoeken. Iets verderop treft ze hem aan. Rochelend en overgevend. „Hij leefde nog.” Door de klap is hij uit de auto geslingerd.
Het lijkt „een eeuwigheid” te duren voordat ambulance en politie arriveren. Christine belandt met een hersenschudding in een plaatselijk ziekenhuis. Een dag later komt een hospitaal-medewerker de onheilsboodschap brengen: Martijn is niet meer.
„Mijn leven spatte als een zeepbel uit elkaar. Hij was álles voor me. Ik was tot over m’n oren verliefd.” De situatie dringt slechts stukje bij beetje tot haar door. „Ik geloofde het niet. Het kán niet waar zijn. Ik had Martijn immers nog levend gezien? Het ene moment zat hij naast me, het volgende was hij niet meer. De scheiding tussen leven en dood is heel dun.”
De uitstekende opvang door politie en verplegend personeel kan de schok niet goedmaken. „Ik was verdoofd. De begrafenis van Martijn heb ik meegemaakt, maar ik weet niet meer hoe. In een roes, ik was emotioneel geblokkeerd.”
Het ernstige ongeval trekt een zware wissel. „Het leven lachte me kort daarvoor nog toe. Ik had een lieve vriend, we zouden een huisje kopen, trouwen, kinderen krijgen. Ik leidde een net religieus leventje.”
Christien gaat door diepe dalen. „Ik heb ervaren dat je hart ineenkrimpt. Nu kan ik me voorstellen dat mensen letterlijk kunnen sterven van verdriet.” Zondags kan ze het niet meer opbrengen kerkdiensten te bezoeken, dinsdags moet ze op een crèche bijbelverhalen vertellen. „Zó hypocriet.”
Onverwacht kruist een tante haar leven. „Een goddelijke ontmoeting”, zegt Christine terugblikkend. „Ze is naast me blijven staan. Ook in de donkerste tijden. Ze wees me op de Heere Jezus.”
„Achteraf”, zegt ze voorzichtig, „had ik daarom deze zware periode niet willen missen. Natuurlijk kies je er niet voor. Maar het heeft mijn leven verrijkt. Ik had het nodig om op m’n nummer gezet te worden. Ik hield ontzettend veel van Martijn. Hij was álles voor me. Mijn leven deugde niet. Want de Heere Jezus vraagt: „Ben Ik jou alles?””
Christine heeft met het verlies van haar vriend veel verloren. „Ik heb er echter méér voor teruggekregen. De Heere heeft het ongeluk gebruikt om me stil te zetten, om me te laten zien dat mijn religieuze leventje zo leeg was. Je kunt voor anderen niet invullen waarom hen iets overkomt. Voor mezelf weet ik dat dit geen straf, maar een berisping was.”
Ze glimlacht. „Hij wilde blijkbaar niet dat ik verloren ging. God is niet een God op afstand. Hij wil dat we dichtbij Hem leven.”