Zoeken naar Gods vingerwijzing
Het piëtisme heeft in de zeventiende en achttiende eeuw een belangrijke rol gespeeld bij de verspreiding van Bijbels en de bevordering van het Bijbellezen. De Bijbel werd niet alleen van voor naar achteren gelezen; veel vromen gebruikten hun Bijbels voor de praktijk van de zogenaamde bibliomantie.
Dat betoogde prof. dr. Fred van Lieburg dinsdag op het congres ”Ervaring: geloven, belijden en handelen in het piëtisme”, georganiseerd door het Interdisziplinäres Zentrum für Pietismusforschung (IZP), verbonden aan de Martin-Luther-Universität Halle-Wittenberg.Van Lieburg, hoogleraar aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, ging nader in op het verschijnsel bibliomantie. „Bibliomantie is divinatie of waarzegging met boeken. De Bijbel wordt op een willekeurige plaats opengeslagen, de tekst die men aantreft bevat een persoonlijke boodschap en wordt aangemerkt als een vingerwijzing van God. Bibliomantie, dat ook wel als duimelen wordt betiteld, is een uitingsvorm van directe Godservaring.”
Bibliomantie blijkt niet slechts voor te komen bij piëtisten, maar al sinds Augustinus’ tolle-lege-ervaring veel in de christelijke traditie te zijn gepraktiseerd. Augustinus op zijn beurt kende deze praktijk uit het antieke lotsorakel, waarover Homerus en Vergilius schrijven. „Deze waarzegging met boeken heeft de Reformatie overleefd en wordt tot op de dag van vandaag in het protestantisme gepraktiseerd.”
„Dat bibliomantie bij piëtisten geliefd was, heeft alles te maken met hun open wereldbeeld, waarin God direct ingrijpt in de alledaagse werkelijkheid en in de persoonlijke geloofs- en levenservaring”, aldus Van Lieburg.
Shirley Brückner, als onderzoeker werkzaam bij het IZP, ging eveneens op het thema bibliomantie in. „In het Duitse lutherse piëtisme en in het Engelse methodisme waren kleine doosjes met kaarten in omloop, waaruit lootjes werden getrokken. Het getrokken lot bevatte een boodschap voor de betrokkene. Piëtistische leidslieden zoals Gerhard Tersteegen hebben deze praktijk bevorderd door zelf een uitgave van zo’n doosje met ‘geestelijke speelkaarten’ te bezorgen. Tersteegens doosje kreeg de titel ”Fromme Lotterie” mee.”
Woensdagochtend sprak dr. John Exalto, onderzoeker aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, over de Nederlandse piëtistische pedagogiek. Hij betoogde dat er aan het einde van de zeventiende eeuw in de Nadere Reformatie een verinnerlijking plaatsvond. „Johannes de Swaefs ”De geestelijke kwekerij” uit 1621 laat zich het beste als een plichtethiek, als een puriteins wetboek voor de opvoeding karakteriseren. De gereformeerde predikant Jacobus Willemsen, die het werk in 1740 opnieuw uitgaf, bracht daarop in voetnoten correcties aan.”
Willemsen had meer dan De Swaef oog voor de eigen aard van kinderen, aldus Exalto. „Volgens Willemsen dient in de opvoeding rekening gehouden worden met het verschillende karakter van kinderen. Hij beklemtoonde de noodzaak van ervaring en emotie. Het gewicht van een kinderziel moet de ouders op het hart wegen. Zonde moet als zonde beleefd en ervaren worden, en als ouders met hun kinderen over Jezus spreken, moeten ze altijd vragen of zij Jezus liefhebben.”