Belegger kan krant niet vertrouwen
De New Yorkse effectenbeurs Wall Street stortte op 24 oktober 1929 geheel in elkaar. Toen de koersen eenmaal begonnen te dalen, omdat iedereen wegens een gebrek aan vertrouwen zijn aandelen van de hand deed, was er geen houden meer aan. Black thursday was de voorbode van een economische ramp op mondiaal niveau.
De economische ineenstorting, die volgde op de beurskrach en de ’run’ op de banken, leidde tot een ongekende groei van de werkloosheid. Dit extreme voorbeeld laat heel goed zien dat een (plotselinge) verandering van de gemoedstoestand onder de bevolking van grote invloed is op de economie. Niet zelden laat de gemiddelde burger zich leiden door massapsychologie en kuddegedrag, door gebrek aan kennis over de algemene economische situatie.
Bronnen
De berichtgeving in de media is een van de voornaamste bronnen voor de gemiddelde burger c.q. ondernemer om zich een beeld te vormen over de economische situatie. Deze bron is in het verleden een redelijk goede voorspeller geweest van een ophanden zijnde recessie. Vooral de door The Economist ontwikkelde R-woordindex heeft een aardige staat van dienst. De R-woordindex telt hoe vaak in de geschreven media het woord ”recessie” wordt gebruikt. Een scherpe toename van de index impliceert een ophanden zijnde recessie.
In de VS is deze ’simpele’ index in het verleden inderdaad vrij succesvol geweest in het aanwijzen van de omslagpunten in de economie. Wat betekent dit nu voor huidige economische situatie? De index was tussen de lente van 1999 en de herfst van 2000 redelijk stabiel met ongeveer 200 artikelen waarin het woord recessie voorkwam. De index steeg echter tot 670 in december 2000. De index gaf dus eind 2000 een heel duidelijk signaal af van een op handen zijnde recessie.
Voor de eurozone is deze R-woordindex helaas niet voorhanden. Aangezien de huidige terugval in economische bedrijvigheid in de eurozone en de VS zich ongeveer simultaan heeft aangediend, is het niet onrealistisch om aan te nemen dat ook in de eurozone eind vorig jaar het aantal artikelen waarin het woord recessie voorkwam aanzienlijk is toegenomen.
Betrouwbaar
Zijn de media en dus de R-woordindex allesbeslissend en dus altijd even betrouwbaar? Het antwoord is een schot voor open doel: nee. De media en dus de R-woordindex hebben in het verleden ook meerdere malen verkeerde signalen afgegeven. Zo bleven de kranten begin jaren negentig veel schrijven over de recessie in de VS, met een hoge R-woordindex als gevolg, terwijl de recessie officieel in maart 1991 voorbij was.
Eén individu kan de economische situatie verkeerd beoordelen, maar hoe is het mogelijk dat het totale vertrouwen van alle burgers een verkeerd signaal afgeeft? Een mogelijke verklaring is dat de gemiddelde burger zich (onbewust) laat beïnvloeden door de berichtgeving in de media waardoor massapsychologie en kuddegedrag ontstaat. Een negatief sentiment dat ontstaat, hoeft dan ook niet noodzakelijkerwijs overeen te komen met de economische situatie.
In Nederland werd bijvoorbeeld in de lente van 1996 kortstondig de stemming onder de bevolking door de ontslagen bij vliegtuigbouwer Fokker behoorlijk gedrukt, omdat dit breed werd uitgemeten in de media. Het economische klimaat was echter goed. Het vertrouwen gaf dus een vals signaal.
Er moet dan ook een onderscheid gemaakt worden in de perceptie die burgers hebben over de algemene economische situatie en de persoonlijke vooruitzichten. De eerste vliegt op en neer, met hoge pieken en dalen, terwijl de tweede een veel stabieler verloopt kent, omdat de gemiddelde burger of het gemiddelde bedrijf heel goed zijn eigen situatie kan inschatten en zich dus niet laat leiden door kortstondige massapsychologie en kuddegedrag.
Recessie
Een andere mogelijke verklaring kan wellicht gevonden worden door een onderscheid te maken in de soort crisis. Bij een ’traditionele’ recessie, waarbij een terugval van economische groei door uiteindelijk stagnerende consumptieve vraag zich vertaalt in baanonzekerheid en werkloosheid, kunnen vertrouwenseffecten een aardige indicator van de diepte en de duur van de recessie zijn.
Indien echter de oorzaak van de onrust vooral technisch-economische problemen zijn kunnen gewone burgers de toekomst veel moeilijker voorspellen. Dat was bijvoorbeeld het geval met de financiële crisis in Rusland in 1998. De daling van het vertrouwen is dan vooral een kwestie van massapsychologie. Burgers maken zich zorgen en kranten doen daar een schepje bovenop, zodat iedereen nog bezorgder wordt. Die ongerustheid blijft echter vrij abstract en leidt niet direct tot aanpassing van het individuele (koop)gedrag.
Theoretisch is dit onderscheid in twee soorten crises gemakkelijk te maken, maar in de praktijk is dit veel moeilijker. De financiële crisis in Rusland heeft uiteindelijk, behalve het sentiment, inderdaad weinig invloed gehad op de economie van de eurozone, maar het uiteenspatten van de nieuwe-economiezeepbel in de VS, wat aanvankelijk vooral de beurs heeft geraakt, heeft nu ook negatieve effecten op de reële economie. Iets dat wellicht (alleen) begint als een vertrouwenskwestie c.q. een correctie van een hype kan dus heel makkelijk ook de reële economie infecteren.
Samenhang
Hier moet dus een antwoord gegeven worden op de vraag hoe het vertrouwen van producenten, consumenten en beleggers met elkaar samenhangen. De consument luistert bijvoorbeeld naar de media. Aan de andere kant houden de media de consument heel goed in de gaten, omdat de consumptieve bestedingen ongeveer tweederde van de economische groei uitmaken, zowel in Nederland als in de eurozone. Dit is dan ook bijna een niet te beantwoorden vraag, omdat hier sprake is van cirkelgedrag, spiraalwerkingen en self-fulfilling prophecy’s.
De auteur is werkzaam op het Economisch Bureau van ABN-Amro.