Opinie

Een veelzeggend vlugschrift

Inmiddels hebben ze plaatsgemaakt voor weblogs en persoonlijke sites. Tientallen jaren zijn brochures echter de seismografen van de culturele en maatschappelijke ontwikkelingen geweest. Was er sprake van een nieuwe ontwikkeling, dan gunden opinieleiders zich vaak geen tijd om daar een dik boek over te schrijven, maar gaven ze een brochure uit, al dan niet voorafgegaan door een redevoering.

W. B. Kranendonk
21 August 2009 19:46Gewijzigd op 14 November 2020 08:30

Het grote voordeel van zo’n vlugschrift was dat het in kort bestek het probleem beschreef en daarop, vaak recht uit het hart, een reactie gaf. Nuances, uitgebreide argumentatie of andere ophouders op de weg werden niet meegenomen. De schrijver gaf zijn standpunt in heldere taal, waardoor de lezer in korte tijd wist waar hij aan toe was.Het is daarom jammer dat vandaag de dag minder brochures verschijnen en standpunten vooral geventileerd worden in weblogs. Het verschil tussen een brochure en een weblog is dat de auteur aan een gedrukte weergave van zijn mening net iets meer zorg besteedt dan wanneer hij zijn opvattingen via bits en bytes publiek maakt. Kom je later tot ander inzicht, dan kun je op internet altijd nog iets met een druk op de knop wijzigen. Dat kan niet als je je mening zwart-op-wit laat afdrukken.

Merkwaardigerwijs heeft de tweedehands boekhandel in het algemeen nog niet echt begrepen wat de historische waarde van brochures is. Het is al heel wat als ze daar naar categorie gerangschikt zijn. Differentiatie in de prijs is er nauwelijks. Bij de meeste handelaren gaan ze voor 1 of 2 euro per stuk weg.

Toegegeven, als je het aantal strekkende meters op je boekenplank wilt uitbreiden, moet je nog heel wat honderdjes neertellen wil je 2 meter brochure hebben. Maar toch. Iets meer verschil in prijs zou, gezien de inhoud en betekenis, soms gerechtvaardigd zijn. Er zijn vergeelde werkjes, gehuld in een grijsgroen kaftje, die van ellende uit elkaar dreigen te vallen en toch nog actuele betekenis hebben.

Een eeuw geleden gaf De Gereformeerde Jongelingsbond een brochure uit van de rede die Abraham Kuyper had gehouden op de jaarlijkse toogdag. De titel was gerelateerd aan de plaats van vergaderen: ”De Zutphensche Bondsdag”. Zo konden de jongemannen thuis nog eens nalezen wat Abraham de Geweldige had gezegd.

Dat was zeker de moeite van het herkauwen waard, toen en nu. Hij wees het samenvergaderd opkomend geslacht op de vier grote gevaren die de gereformeerde wereld, goed twintig jaar na de Doleantie, bedreigden.

Het eerste wat Kuyper noemde, was het luwen van de geestdrift voor heilige beginselen. Een groeiend deel van de gereformeerden noemde volgens hem de aandacht voor principes een vorm van drijverij. Het gaat hun niet om de leer maar om het leven. Wie trouw aan zijn kerk wil zijn, is al snel een kerkist, aldus Kuyper.

„Daling van de ernst van de levenstoon”, was volgens de voorman van de kleine luyden een tweede gevaar. Weliswaar verdedigde niemand ongetemde vreugde, toch zag hij dat men steeds meer mee ging doen met de wereld en deelnam aan activiteiten die vroeger „terecht” waren veroordeeld.

Daarmee samenhangend constateerde hij dat er steeds minder werd gesproken over heilige dingen. „Men doet meer aan conversatie, maar steeds minder aan geestelijke gesprekken.” De gereformeerde leider noemde het zorgwekkend dat er zo weinig over geestelijke zaken werd gesproken.

Een laatste punt van zorg was voor Kuyper dat er sprake was van „gebrek aan gewilligheid om zich en zijne gaven te offeren voor ’s Heeren dienst.” Daarmee bedoelde hij allereerst het afnemend aantal jonge­mannen dat de opleiding tot predikant wilde volgen, maar ook de moeiten die men zich soms moest getroosten om ambten en bestuursfuncties vervuld te krijgen.

Dat het geen kortstondige zorg van Kuyper was, bleek vier jaar later toen hij in Leeuwarden, Groningen en Rotterdam voor de Anti­revolutionaire Partij eenzelfde toespraak hield, met als titel ”Uit het Diensthuis uitgeleid”. Daarin sprak hij opnieuw zijn vrees uit voor een geestelijke inzinking: „Maar laat ons voorzichtig zijn, Mannenbroeders. Het stofgoud stuift zoo licht van de vleugelen af, en als eenmaal ’t zilverwit en het goud dat op haar vederen zat, voor de duive te loor ging, wie zegt u dan, dat ze, straks, door het Goddelijk oog belonkt, nog met haar schoonheid pralen zal? O, ik geloof het met u, werkt weer Gods onweerstaanbare hand, dan is het niet uitgesloten, dat Zijn erfdeel niet nog eedler schoon, dan nu voor vijftig jaren zal ontvangen; maar vergeet daarom geen oogenblik het hoog gebod, dat ge den Heere uwen God niet zult verzoeken.”

We zijn een eeuw verder. En onze taal is minder gezwollen. Maar daarmee heeft de waarschuwing van Kuyper nog wel betekenis. Kerkelijke trouw staat ter discussie. Hoever gaan reformatorische christenen in hun acceptatie van wereldse vormen, gebruiken en levensstijl? Vervangt discussie niet het geestelijke gesprek? En wie is nog bereid (bijvoorbeeld in vrije tijd) zich te geven voor kerkenwerk? Misschien toch goed om af en toe zo’n belegen brochure nog eens door te bladeren.

De auteur is hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad. Reageren aan scribent? goedbekeken@refdag.nl.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer