Kloof tussen school en gezin lijkt niet zo groot
Door ontwikkelingen in het onderwijs zullen de spanningen tussen school en gezin toenemen, schreef ds. W. Visscher op de opiniepagina van 23 januari. Drs. C. W. Schimmel vraagt zich af of de kloof tussen school en gezin wel zo groot is, en of sommige ontwikkelingen juist niet toegejuicht kunnen worden, zoals begeleide confrontatie met allerlei moderne uitingen van cultuur.
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de bijdrage van ds. W. Visscher. De predikant voorspelt dat door ontwikkelingen in het onderwijs de spanning tussen de situatie thuis en op school steeds groter zal worden. Als voorbeelden noemt hij het gebruik van internet en video en het bestuderen van popmuziek binnen het vak culturele en kunstzinnige vorming. Het artikel riep bij mij enkele vragen op.
Ds. Visscher stelt dat door allerlei veranderingen binnen de school, de schoolpraktijk geleidelijk steeds verder afgroeit van de gezinspraktijk. Wanneer we echter letten op de ontwikkelingen die zich ook in de gezinspraktijk voltrekken, kan men zich afvragen of die kloof wel zo groot is. Staan gezinspraktijk en schoolpraktijk in veel gevallen niet veel dichter bij elkaar dan wordt gesuggereerd, zeker als het gaat om zaken als het gebruik van internet en video? Bovendien: kunnen bepaalde ontwikkelingen binnen het gezin de afstand tussen school- en gezinspraktijk niet evenzeer vergroten? Om een concreet voorbeeld te noemen: als reformatorische scholen meisjes verbieden om in een lange broek op school te verschijnen, terwijl een meerderheid van de ouders hier geen moeite (meer) mee heeft, kan dit dan niet eveneens spanningen oproepen?
De tweede vraag heeft betrekking op de wijze waarop door ds. Visscher over gezinspraktijk en schoolpraktijk wordt gesproken. Moet hier geen onderscheid worden gemaakt? Dé gezinspraktijk bestaat niet, evenmin als dé schoolpraktijk. De verschillen zijn soms groot, ook als het gaat om het meegaan met moderne ontwikkelingen. Wat het ene gezin of de ene school daarom als spanning ervaart, hoeft voor een ander gezin of een andere school niet te gelden. Zijn het juist niet de verschillen tussen gezinnen en scholen onderling die vaak veel spanningen oproepen? Jongeren weten die verschillen soms handig tegen elkaar uit te spelen - zoals veel ouders en leerkrachten uit ervaring zullen weten.
Als ik ds. Visscher goed begrijp zijn er (veel?) ouders die zich zorgen maken over bepaalde ontwikkelingen in het huidige onderwijs. Ontwikkelingen waar de school soms niet omheen kan. Maar moeten ouders sommige ontwikkelingen juist niet toejuichen? Is begeleide confrontatie -vanuit een bijbels-reformatorische visie- met allerlei moderne uitingen van onze cultuur juist niet een van de belangrijke opdrachten voor het reformatorisch onderwijs? We willen onze jongeren toch niet wereldvreemd opvoeden, maar hen juist opvoeden tot weerbaarheid in onze geseculariseerde samenleving? Toegepast op het voorbeeld dat de predikant noemt, betekent dit dat ouders blij mogen zijn dat naast de psalmmelodieën ook de popmuziek op onze (reformatorische) scholen wordt bestudeerd. Misschien is dit juist in het verleden wel te weinig gebeurd.
Ten slotte: verschil van opvatting tussen gezin en school mag er zijn. Zij hebben ieder een eigen verantwoordelijkheid en dienen elkaar tot op zekere hoogte vrij te laten. Verschillen hoeven niet vanzelfsprekend tot spanningen te leiden. Veel hangt of van de wijze waarop met de verschillen wordt omgegaan. Soms kunnen school en gezin veel van elkaar leren. Laten we de verschillen daarom niet opkloppen of vergroten, maar op een eerlijke en open wijze bespreekbaar maken. Niet op een verwijtende manier, want daardoor neemt de spanning alleen maar toe. En daar is niemand bij gebaat, zeker onze kinderen en leerlingen niet. Laten we vooral ook oog blijven houden voor wat ons bindt, en niet alleen op wat ons scheidt.
De auteur is docent pedagogiek aan het Hoornbeeck College te Amersfoort.