Soms is het beter iets niet te regelen
De open brief rond het huwelijk van de Veenendaalse hervormde wijkgemeente 1 aan de synode is niet geschreven vanuit het goede vertrekpunt, schreven diverse synodeleden dinsdag op deze pagina. Ds. B. J. van Vreeswijk acht de brief echter een uiterste poging om „minimaal legitiem” een beroep te kunnen doen op formuleringen in de kerkorde die vanuit de gereformeerde traditie kunnen worden uitgelegd.
De krant van 11 december bevatte een bijdrage van ds. R. van Kooten en enkele andere hervormde synodeleden. In de als „op open wijze” aangeboden reactie op de open brief van de Veenendaalse kerkenraad wordt gesproken over „het niet goede vertrekpunt” van de brief, die „ondoordacht en daarom onbedoeld misleidend is” en bereidheid toont om „veel wisselgeld aan te bieden.” Het is ds. Van Kooten c.s. principieel onmogelijk voor de gedachte uit de brief te kiezen. Het lijkt mij mogelijk om in dezen van gedachten te verschillen en elkaar te bevragen. Of dat in de reactie gebeurt, is voor mij niet zo zeker. In de hierboven geciteerde zinnen kun je bijna een veroordeling van een kerkenraad en, gezien de adhesie die het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond betuigde, van zijn bestuursleden beluisteren. Daarmee worden de initiatiefnemers van de open brief haast wel verplicht nadere uitleg te geven. Vanwege het feit dat de reactie –vooruitlopend op de synodevergadering– afkomstig is van enkele individuele synodeleden en niet van een ambtelijke vergadering aan wie de brief gericht is, wil ik graag op persoonlijke titel, als oud-synodelid, reageren. Temeer omdat ik in mijn nadere uitleg mij baseer op een lange synodale weg die aan de oproep in de brief is voorafgegaan.
Kerkenraad
In de week na de laatste triosynode vergaderde onze kerkenraad. We constateerden dat het gewraakte besluit rond het huwelijk weliswaar niet nieuw was (in januari 1997 was de eerste lezing in voorlopigheid vastgesteld) maar nu ten volle in de gemeenten werd gevoeld. En dat de reacties vele waren. Als vergadering waren wij van mening dat het goed was dit aan onze hervormde synodeleden te laten weten. We beseften dat voor vele synodeleden een stap terug, na alle discussies, groot zou zijn. Dat stempelde onze brief met als uiterste mogelijkheid om te aanvaarden dat dan meerdere leden van de ordinantie over de eredienst zouden moeten vervallen om de gewraakte zinsneden te kunnen schrappen. Hierin klinkt de (typisch hervormde?) worsteling door om scheuringen in onze verdeelde kerk te voorkomen. Het is beter iets niet te regelen dan onaanvaardbare formuleringen op te nemen. Dit is geen oplossing maar een uiterste poging om minimaal legitiem een beroep te kunnen doen op formuleringen in de kerkorde die vanuit de gereformeerde traditie kunnen worden uitgelegd.
Geschiedenis (I)
De acta van de triosynode van november 1993 melden de discussie tussen de werkgroep Kerkorde en enkele synodeleden vanwege het ontbreken van een artikel over het huwelijk in het voorgestelde ontwerp betreffende de grondleggende artikelen (de Romeinse). Een amendement om zo’n artikel toe te voegen werd door de synode in grote meerderheid verworpen. De open brief maakt melding van de discussie op de hervormde synode in november 1994 over de rapportage van de commissie ter bestudering van de exegetische en hermeneutische aspecten van seksualiteit, naar aanleiding van de vragen rond homoseksualiteit. Deze commissie was ingesteld op grond van een synodebesluit in 1989 waarin werd gezegd dat kerkelijke tucht vanwege homoseksualiteit van de hand werd gewezen.
Het besluit dat in 1994 is genomen overweegt „dat het van het grootste belang is dat er in de kerk een klimaat van veiligheid aanwezig is waarin zowel homosexsuelen als zij die om des gewetens wille homosexualiteit niet als leefvorm voor de christen kunnen aanvaarden zich vrij kunnen voelen om hun opvattingen ter sprake te brengen” en „dat een dergelijk klimaat van veiligheid kan worden bevorderd door een gedragswijze waarbij zo nodig aan homosexuele gemeenteleden zou kunnen worden gevraagd om zelf –al is het tijdelijk– af te zien van deelname aan het heilig avondmaal in de eigen gemeente (in die gevallen waarin hun deelname aldaar in die gemeente tot verwarring en onrust zou leiden), onder gelijktijdige verwijzing naar een andere gemeente (uiteraard in overleg met de kerkeraad van die gemeente) waar zij zonder bezwaar aan het avondmaal zouden kunnen deelnemen (welke gedragswijze nadrukkelijk zou moeten worden onderscheiden van het toepassen van een maatregel van kerkelijke tucht).”
Een amendement van mijn hand om in plaats van „onder gelijktijdige verwijzing…” te formuleren: „met mogelijke verwijzing” werd verworpen. Argumentatie mijnerzijds was dat wat in geweten niet kan worden aanvaard in de eigen gemeente, ook niet positief kan worden aanbevolen in een andere gemeente. De reacties op het synodebesluit –velen hebben er een legitimering van discriminatie jegens homoseksuele gemeenteleden in gelezen– waren voor het moderamen zodanig dat deze zaak in maart 1995 opnieuw geagendeerd werd. Aanvaard werd de overweging dat, onder andere om de zojuist genoemde reden, het besluit geen goed besluit is gebleken. In mijn bijdrage ter synode heb ik toen onder meer gezegd: „Het zou niet moeilijk geweest zijn ook vele bezwaarden en bezwaarde kerkeraden te activeren om bezwaren te sturen. Dat zou na vanavond wel eens kunnen geschieden.”
Ander geluid
De open brief en de brief van de hervormde gemeente Katwijk aan Zee is basis voor een aan ds. B. H. Weegink uit Katwijk en aan mij gestuurde andere open brief van de hand van ds. Y. C. de Groot te Groningen, aangeboden aan het dagblad Trouw. Daarin staat op basis van de uitspraken van 1989 en 1995 het volgende:
„Op basis van deze hervormde synode-uitspraken besloten diverse kerkenraden om niet alleen huwelijken tussen man en vrouw te zegenen, maar ook man-man- en vrouw-vrouwrelaties. Deze kerkenraden wilden namelijk homoseksuelen „met dezelfde rechten als heteroseksuelen hun plaats in de gemeente” geven. En zij wilden homoseksuelen „in hun geaardheid en leefwijze ten volle aanvaarden.” Daartoe had de hervormde synode hen immers opgeroepen!? Deze ontwikkeling speelde zich af in de Nederlandse Hervormde Kerk. Zij stond geheel los van het Samen op Weg-proces.
Wij waren er alledrie bij in maart 1995. Ik was erg blij met de uitspraak van de synode. De uitspraak deed jullie verdriet. Maar het was wel ónze synode die sprak. Op basis van veranderende inzichten in ónze Nederlandse Hervormde Kerk. Jullie moeten je gemeenten toch uit kunnen leggen dat het níet aan het Samen op Weg-proces ligt, dat de synode-uitspraken van 1989 en 1995 nu worden vertaald in kerkelijke regelgeving? Ik weet dat we het nog lang niet met elkaar eens zijn in de kerk, waar we alle drie van houden en hartstochtelijk mee verbonden zijn. Over homoseksualiteit en over tal van andere zaken is eenheid nog ver te zoeken. Maar het SoW-proces mag geen bliksemafleider zijn voor de pijn van ónze hervormde verdeeldheid. Dan zouden wij ons te makkelijk van elkaar afmaken.”
Het zal duidelijk zijn dat een formeel beroep op een in meerderheid aanvaard besluit voor ons geen uitgangspunt is voor denken en handelen wanneer evenzeer in die besluitvorming erkend is dat het lezen van de Schrift het onmogelijk maakt de homoseksuele praxis te aanvaarden. Ter synode heb ik in 1994 in dit verband gevraagd „of er nog ruimte is voor iemand die de gereformeerde traditie aanhangt in de Nederlandse Hervormde Kerk.” Dr. K. Blei, de secretaris-generaal, gaf toen aan dat het besluitvoorstel als strekking had ruimte te geven aan hen die zich belijders van de gereformeerde traditie noemen.
Geschiedenis (II)
In de triosynode van november 1996 stond het rapport ”De plaats van levensverbintenissen in de kerkorde” op de agenda. De commissie die het rapport uitbracht had op onderdelen een meerderheids- en een minderheidsstandpunt, maar kwam tot een eensluidende algemene conclusie. Kort samengevat (citaten):
Het besef dat de vraag naar een kerkelijk spreken over (vormen van) levensverbintenissen een vraag van en over concrete mensen is.
De wil dit gesprek in de pluriforme kerk te blijven voeren.
De conclusie dat de kerkorde aan beide genoemde punten dienstbaar moet en kan zijn.
Dat zou als volgt kunnen:
a. Er hoeft geen artikel over het huwelijk in de kerkorde.
b. De commissie is ook unaniem van mening dat de betrokkenheid primair gestalte krijgt in de liturgie en dat daarom relatievormen in het artikel over de eredienst een plaats in de kerkorde moeten krijgen.
c. De commissie is niet unaniem over de manier waarop „huwelijk en andere relatievormen” in het artikel over de eredienst aan de orde kunnen komen.
Ter synode werd een amendement ingediend om alsnog een apart artikel over het huwelijk in de kerkorde op te nemen en daarnaast een gelijkwaardig artikel te ontwerpen over de inzegening van levensverbintenissen. Ondanks dat het amendement ontraden werd, kreeg het 62 stemmen.
Het pleidooi van mij en andere synodeleden voor opneming van het huwelijk vond geen gehoor en het besluitvoorstel om het rapport te aanvaarden kreeg (slechts) 29 tegenstemmen.
Ter voorbereiding van de ordinanties van de kerkorde is in februari 1996 een eerste concept uitgegeven. De reacties van de synodeleden in de voorbehandeling in commissies leverden een bijgestelde tekst op. In de eerste versie is alleen sprake van de inzegening van een huwelijk. Het tweede tekstvoorstel voegt een artikel over de zegening van een andere levensverbintenis toe.
In de vergadering van de triosynode van november 1997 ten slotte komt de problematiek rond huwelijk en andere levensverbintenissen weer aan de orde als de tweede lezing van de Romeinse artikelen voorligt. Door oud. P. F. Noordam en mij wordt een amendement ingediend om een artikel over het huwelijk in de kerkorde op te nemen.
Hierop antwoordt ds. B. Wallet namens de werkgroep Kerkorde: „Het huwelijk erin opnemen betekent ook over zegening spreken van andere verbintenissen en wel in het kader van de eredienst.” Met 48 stemmen voor en 102 tegen wordt het amendement verworpen. Daarop stelt het moderamen een commissie ad hoc in waarvan ondergetekende deel uitmaakt. Dat leidt tot de in de open brief aangehaalde verklaring dat de synode het wel eens is over het huwelijk als een verbond van liefde en trouw maar, met pijn, niet over andere levensverbintenissen.
Ik heb als commissielid deze uitweg bepleit/afgedwongen om een voorspelbaar tekstvoorstel van de werkgroep Kerkorde te voorkomen. Mijns inziens heb ik daarmee de woorden ”ondoordacht” en ”onbedoeld misleidend” en het huwelijk ”als wisselgeld” ontzenuwd. Terzijde merk ik op dat de gesuggereerde kerkelijke onmogelijkheid van de oproep in de open brief geen stand houdt. Immers, het gaat om een oproep, niet om een blauwdruk waarin amendementen en de consequenties voor de resterende tekst van de kerkorde zijn uitgewerkt. Dat is een taak van de synodeleden die daarbij een beroep kunnen doen op de kennis van de leden van de werkgroep Kerkorde. Dat is niet ongebruikelijk.
Open einde
Bepleit de wijkkerkenraad een open einde? Nee, hij wil alleen onschriftuurlijke formuleringen weren in een situatie waarin op dit moment niet meer mogelijk is. Dat laat de constatering van de synode onverlet dat wij het fundamenteel oneens zijn, maar evenzeer met de erkenning van de gereformeerde schriftvisie die de homoseksuele praxis als onbijbels afwijst. Dat heeft bij herhaling geklonken, dat moet blijven klinken. In de kerk en tot de overheid. De invulling van het woord trouwdienst zullen we daarmee vanuit de orthodoxe visie en de belijdenisgeschriften uitleggen als de inzegening van een huwelijk en niets anders.
We zijn ons daarbij bewust dat zegening van andere levensverbintenissen in onze kerk nu ook al plaatsheeft. De voorwaarde van de schrijvers dat de kerk terugkeert naar de positie van de kerkorde van 1951 acht ik merkwaardig. Dat is de kerkorde waartegen alle toenmalige gereformeerdebondsafgevaardigden (minus één) zich gekeerd hebben, onder andere omdat de formulering „in gemeenschap met de belijdenis” door vrijzinnige afgevaardigden van een eigen uitleg werd voorzien, waardoor een plurale kerkelijke praxis zou blijven bestaan. Met pijn constateren we hetzelfde bij realisering van ons voorstel.
Vanwege Gods trouw en Zijn verbond konden we niet weg uit de Nederlandse Hervormde Kerk en zoeken we blokkades te voorkomen. Om dat, in het verband van het onderhavige onderwerp, uit te leggen als de zorg voor een bezwaarde groep alsof het ons niet in de eerste plaats gaat om de eer van God en de gehoorzaamheid aan Zijn Woord, vind ik beneden de maat.
Persoonlijk
Ds. R. van Kooten c.s. voorzien de mogelijke gram die zij over zich afroepen met hun standpunt ”spelbrekers” te zijn. Het gaat hen echter om het principe. Toch proef ik een pragmatische insteek als zij waarschuwen voor een kerk na de fusie. Zij voorzien dan gewoon besluitvorming bij meerderheid: „Het aantal bonders ter synode zal zonder meer minder worden.” Als die Obadja’s zijn dan heb ik er verwachting van. Dan is het mogelijk op stille wijze in eenvoudige trouw te staan tussen een andersdenkende meerderheid. Ook deze man ging voorzichtig zijn weg en zal de kosten en de mogelijkheden hebben gewogen. Ik roep daartoe kerkenraden en synodeleden op. Overigens zullen velen deze discussie niet verheffend vinden. Afgescheiden broeders en zusters zullen waarschijnlijk vol onbegrip meewarig het hoofd schudden. Wat mij betreft spreken we elkaar verder persoonlijk aan. Dat is tot hiertoe rond deze discussie in het geheel niet gebeurd.
De auteur is als hervormd predikant in Veenendaal betrokken bij de open brief en is voormalig preses van de hervormde synode. Dit is de laatste bijdrage over de open brief.