Binnenland

Symbool van vrede bij het Ichthus College

Beeldvorming bijstellen. Het is het doel van de bezoeken die de Israëlische ambassadeur in Nederland aflegt. Dinsdag plantte hij een olijfboom bij het Ichthus College in Veenendaal.

L. Vogelaar
23 June 2009 18:24Gewijzigd op 14 November 2020 08:11
Enkele leerlingen van het Ichthus college in Veenendaal en de ambassadeur van Israel planten een olijfboom. Foto RD, Anton Dommerholt.
Enkele leerlingen van het Ichthus college in Veenendaal en de ambassadeur van Israel planten een olijfboom. Foto RD, Anton Dommerholt.

Een Nederlandse en een Israëlische vlag wapperen boven het schoolplein. Samen met twee leerlingen dempt ambassadeur H. Kney-Tal het gat rond de boom. Leerlingen lezen een vers voor uit het Oude en een uit het Nieuwe Testament waarin deze boom genoemd wordt.„Olijfbomen hebben niet veel water nodig; ze worden wel 1000 jaar”, zegt de vertegenwoordiger van het Joodse land. „Een olijfboom is een symbool van vrede. We hopen dat er in de toekomst veel olijfbomen zijn, en geen oorlogen meer.”

Zover is het nog niet; nog lang niet. Israël kampt met vele moeilijkheden. Zoals onbegrip en eenzijdige beeldvorming. Daar wil Kney-Tal wat aan doen. In de drieëneenhalf jaar dat hij in Nederland is, heeft hij zich onder meer gericht op universitaire en hbo-studenten. Het Ichthus College is de tweede middelbare school die hij bezoekt. „De ambassadeur vindt dit belangrijk”, zegt een woordvoerder van Christenen voor Israël. Zijn organisatie kreeg van de ambassade het verzoek bezoeken aan scholen te regelen. Het Ichthus is de eerste, als proef. Als die slaagt, krijgen de reformatorische middelbare scholen voor de zomervakantie een brief.

Havo-3 is volop bezig aan een magazine over Israël als de ambassadeur het lokaal binnenwandelt. Leerlingen geven –in het Engels– uitleg over de gecombineerde opdracht van de vakken aardrijkskunde, geschiedenis en godsdienst waarmee ze bezig zijn. Negen onderwerpen moeten ze in hun tijdschrift aan de orde stellen, variërend van antisemitisme vóór 1900 tot de recente politieke situatie. „En we mogen deze keer geen computer gebruiken”, zeggen Jessica, Vera en Linda. Met z’n drieën maken ze een magazine. „Heel veel informatie over Israël is nieuw voor ons.”

Niet alle leerlingen weten wie die man is die daar rondloopt. Ze vinden de beveiliger, met een draad uit zijn oor, eigenlijk interessanter: „Hoe komt u zo groot?” „Elke dag een bordje Brinta eten”, zegt de reus.

Drie jongens interviewen de ambassadeur voor hun werkstuk. Of er in zijn familie slachtoffers gevallen zijn tijdens de oorlogen waarmee Israël te maken kreeg? „Een broer van mijn vrouw, in 1973. En vele vrienden.”

Nederlanders weten soms weinig over de situatie in Israël en worden vooral ook eenzijdig voorgelicht, zegt Kney-Tal desgevraagd. Hij hekelt de media die hoofdzakelijk de Palestijnse visie op het Midden-Oostenconflict laten horen.

Scholenbezoeken vindt hij belangrijk. „Jongeren willen kort en snel nieuws”, zegt de ambassadeur. „Op de televisie is dat vaak eenzijdig. Onze kant van het verhaal is erg karig bedeeld.” Daar wil de ambassade wat aan doen. Juist ook richting jongeren. „Op die leeftijd zijn mensen nieuwsgierig.”

Beeldvorming bijstellen. De ambassadeur doet dat door in een collegezaal vol leerlingen –tot op de vensterbanken gevuld– vijf „mythen” te weerleggen die over zijn land verteld worden. Dat zionisme een vorm van racisme of imperialisme zou zijn, bijvoorbeeld. En dat het Jodendom slechts een godsdienst zou zijn. „Het is een volk, en daarom heeft het zelfbeschikkingsrecht.” De staat kwam er ook niet vanwege de shoa (Jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog); het verlangen naar een eigen natie was er al veel eerder.

Volgende misverstand: de nederzettingen in de Gazastrook en op de Westelijke Jordaanoever zijn illegaal en vormen obstakels voor het bereiken van vrede. „Ze zijn niet illegaal, want er is nooit een Palestijnse staat geweest”, zegt Kney-Tal. „Ik zeg niet dat die staat er niet moet komen, maar we praten hier over een botsing tussen twee historische rechten. Dan is onderhandelen de oplossing, en niet het roepen dat de Joden er illegaal wonen. Een obstakel vormen ze ook niet: er zijn er al tientallen ontruimd. Maar waarom zou er geen enkele Jood mogen wonen? Moeten we accepteren dat er geen Jood in een islamitisch gebied mag wonen?”

Dat Israël een Palestijnse staat afwijst, is dus een misverstand. „Niet wij, maar de Palestijnen zijn tegen de vorming van twee staten. Enkele weken geleden zeiden ze nog dat ze de staat Israël in geen duizend jaar zullen accepteren.”

Voor de mensen in Israël is Nederland het land van Anne Frank, het land dat ze graag bezoeken en het land waarvan ze steun kregen, zoals tijdens de oorlogen in 1967, 1973 en 1991. Andersom is het beeld vaak minder positief. Door –Kney-Tal zegt het nog maar weer eens– de eenzijdige beeldvorming. „Hoe vaker jullie zulke legenden horen, hoe meer je erin gelooft. Uit de toespraak van premier Netanyahu werd twee weken geleden alleen geciteerd wat hij over de Palestijnen zei. Wat hij vertelde over de band tussen land en volk in Israël, bleef vaak ongenoemd.”

Drie leerlingen presenteren in vlot Engels een powerpointpresentatie over de band met Israël, de Joden in Nederland en specifiek in Veenendaal, en de jongeren in Israël. De ambassadeur laat niet na een fout te corrigeren.

Leerlingen stellen hem vragen. Hun interesse blijkt zich toch niet te beperken tot sport en mode, zoals de ambassadeur veronderstelde. Waarom hebben de Joden na hun verovering van Jeruzalem het heiligdom van de moslims niet verwoest? willen ze bijvoorbeeld weten. „Toen wij Jeruzalem in 1967 bevrijdden, waren de synagoges verwoest. Maar moeten wij dan nu hun heiligdommen verwoesten? De rabbi’s hebben opdracht gegeven de moslims niet te provoceren.”

Op de vraag van Willem naar een oplossing voor de problemen tussen Israël en de Palestijnen geeft Kney-Tal een laconiek antwoord: „Hoe lang heeft Nederland nodig gehad om tot de huidige stabiele situatie te komen? Hoeveel oorlogen zijn er op haar grondgebied gevoerd? Israël is nog maar 60 jaar oud. Na de Tweede Wereldoorlog was Europa moe van alle strijd. Als het Midden-Oosten ook zover is, zal de vrede omhelsd worden. Want oorlogen lossen niets op. Hoe lang dat nog zal duren, kan ik niet voorspellen.”

De ambassadeur krijgt het jubileumboek van de school aangeboden. „It’s in Dutch”, constateert hij direct. Tijdens zijn bezoek is Engels de voertaal.

Kney-Tal geeft de leerlingen een compliment: zo stil als zij luisterden, zouden Joodse jongeren dat nooit doen.

De lunch, door een van de docenten in het Hebreeuws met gebed geopend, is voor Kney-Tal geen rustpauze. Hij voorziet de tafelgasten van een stroom aan informatie over de geschiedenis van zijn land en zijn volk. En van zijn familie, die voor een groot deel in 1944 van Hongarije naar Auschwitz werd vervoerd, en daar vergast is.

De monoloog wordt slechts af en toe onderbroken voor een hap en een dronk. Kney-Tal vervolgt de historische uiteenzetting als hij de docentenconferentie over zionisme en islamisme opent. Het is het verhaal van een beweging die een eigen staat wilde vestigen om ergere rampspoed voor de Joden te voorkomen. De staat kwam er echter pas in 1948. Tien jaar te laat.

Een groepje docenten en twee leerlingen bezinnen zich daarop tijdens de conferentie, aan de hand van inleidingen van de docenten drs. A. H. D. Wagenaar en drs. C. D. van den Heuvel en van publicist drs. J. A. E. Vermaat.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer