Zes misvattingen over het Nederlands
Hij heeft „eerbiedige bewondering” voor de taal die hij als een geschenk meekreeg van zijn niet-gestudeerde ouders. Taalkundige Piet van Sterkenburg schreef een persoonlijk getint en lichtvoetig boek over het hedendaagse Nederlands, dat wereldwijd door zo’n 22 miljoen mensen wordt gebezigd. Zes misvattingen over het Nederlands, gedestilleerd uit ”Een kleine taal met een grote stem.”
1. Het Nederlands verloedert.„Elke taal is aan een lawine van verandering onderhevig”, noteert Van Sterkenburg. Dat komt onder meer door maatschappelijke ontwikkelingen en technische vindingen. Nieuwe woorden duiken op (”alternatieve levensvormen”, ”kernreactor”, ”stormvloedkering”), andere worden afgedankt en verdwijnen geruisloos van het toneel (”belastingplaatje”, ”bewaarschool”, ”gaskous”). En weer andere veranderen van betekenis (”hoofddoek”, ”succes”).
Sinds de jaren zestig en zeventig is ons taalgebruik informeler en directer geworden, dank zij de democratisering van de samenleving. De massa- en multimedia speelden daarbij een belangrijke rol. „Vaak gebeurde dat met een onverfijnde rondborstigheid”, aldus Van Sterkenburg met gevoel voor understatement. „Het idioom van de chatrooms met zijn weinige hoofdletters, met zijn eigen spelling, interpunctie en grammatica is koren op de molen van de profeten die over de neergang van onze taal spreken. Het cyberjargon, vinden zij die tegen de klaagmuur leunen, infecteert de manier waarop wij schrijven en spreken.”
Toch is Van Sterkenburg laconiek over deze ontwikkeling: „Het Nederlands is voortdurend in beweging. Voor de een is die beweging of verandering een verloedering, voor de ander is het een bewijs dat onze taal aansluit bij de dagelijks veranderende samenleving. Wie niet in die beweging gelooft, moet weten dat stabiliteit in taal wordt vergeleken met de stijfheid van de dood.” Om er een tikje vilein aan toe te voegen: „De meeste mensen aanvaarden dat de standaardtaal het resultaat is van eeuwenlange veranderingen, maar het moet, vinden ze, nu maar eens een keertje afgelopen zijn.”
Goed Nederlands is voor Van Sterkenburg simpelweg „alles wat algemeen bruikbaar is in het contact met vreemden.” Van bovenaf voorschrijven of bepalen wat goed Nederlands is, is volgens hem niet mogelijk. „Er bestaat geen vast omschreven verzameling taalregels waaraan de samenleving zich zou moeten houden. Het is dus onjuist te denken dat talen vooruit of achteruit gaan; ze veranderen alleen.” En: „Wat voldoet aan de eisen van de grammatica of wat aanvaardbaar taalgebruik is, wordt niet bepaald door een handjevol taalkundigen, maar door de gemeenschap van 22 miljoen moedertaalsprekers zelf.”
Wat wél verloedert zijn de mensen, signaleert Van Sterkenburg. „Onze manieren verharden, mensen worden steeds minder hoffelijk en we riskeren lichamelijke agressie als we corrigerend willen optreden. Men praat luid en schaamteloos op openbare plaatsen. Ruw en onbeschaafd blijkt aanvaardbaar. Etiquette is spoorloos, verfijning en stijl leggen het loodje. Beeldend taalgebruik wordt beschouwd als een besmettelijke ziekte. Het lijkt er zelfs op dat velen de grenzen van het toelaatbare opzoeken.” Dat uit zich in platvloers taalgebruik, vol verwensingen, schuttingwoorden en (bastaard)vloeken. „Wij trotseren standpunten en roepen een halt toe aan normen die het gewicht van eeuwen met zich meedragen.”
2. Het Nederlands verengelst.
„De vitaliteit van onze woordenschat wordt niet bedreigd door ontlening van woorden aan andere talen”, noteert Van Sterkenburg ferm. „Leenwoorden die tot de Nederlandse woordenschat worden toegelaten, zijn meestal namen voor nieuwe begrippen. Ze verrijken onze taal. Zelden of nooit wordt een bestaand Nederlands woord vervangen door een nieuw leenwoord.” Die Engelse woorden zijn daarom „bijzonder functioneel.”
Bovendien worden deze woorden ingepast in het Nederlandse taalsysteem als het gaat om grammaticaal geslacht, klank, spelling en woordvorming. „De leenwoorden zijn in geen enkel opzicht bij machte om ook maar een jota aan het taalsysteem van het Nederlands te veranderen.” Trouwens: als ze uit de gratie raken, verdwijnen ze weer met dezelfde snelheid als waarmee ze in het Nederlands zijn binnengekomen. „Woorden als ”clubcard”, ”chatten”, ”content” of ”handsfree” zullen het op den duur afleggen tegen ”clubkaart”, ”babbelen”, ”inhoud” of ”handenvrij””, voorspelt Van Sterkenburg.
3. De Europese eenwording en de globalisering vormen een bedreiging voor het Nederlands.
Dat valt mee. De angst voor de globalisering leidt juist tot boeiende neveneffecten, constateert Van Sterkenburg. Eén daarvan is de toenemende belangstelling voor de eigen cultuur. „Het Wilhelmus wordt populairder dan ooit en van internationals wordt verondersteld dat zij de nationale hymne aan het begin van een wedstrijd uit volle borst meezingen.”
Angst voor nationaal identiteitsverlies speelt de standaardtaal in de kaart: „Mensen winden zich op over het onjuist gebruik van woorden en zinnen, de abonnementen op een maandschrift als ”Onze Taal” zijn nog nooit zo talrijk geweest, het ”Groene Boekje” bereikt duizelingwekkende verkoopcijfers voor een relatief klein taalgebied als het onze, daarmee bewijzend dat mensen zich aan een officieel vastgestelde norm willen houden. Dat is ook de reden voor de grote populariteit van taaladviesdiensten. En dan hebben we het niet eens over de niet aflatende stroom grote en kleine boeken die iets te vertellen hebben over verschillende aspecten van onze moedertaal. Taaltrots mag weer.”
4. Sms- en twittertaal laten zien dat de Nederlander gehaaster is dan vroeger en zich moeilijker kan concentreren op bijvoorbeeld lange teksten.
„Onze aandachtsboog verslapt”, geeft Van Sterkenburg toe. Hij illustreert dat met de gemiddelde duur van een reclameboodschap op de televisie. Twintig jaar geleden was die nog dertig seconden, tegenwoordig zo’n vijftien seconden. Toch is daarmee niet alles gezegd. „Er spelen meer mensen golf dan ooit en een rondje golfbaan duurt al gauw vier uur. De tijd die we aan puzzelen en sudoku in het bijzonder besteden, is langer dan we willen toegeven. In 2005 waren de best verkochte boeken gemiddeld meer dan honderd bladzijden dikker dan tien jaar eerder.”
En om niet meer te noemen: „Abraham Lincoln gebruikte 300 woorden voor zijn State of the Union en Bill Clionton in 1995 sprak in 76 minuten 9000 woorden uit, waarmee hij de langste, maar ook de succesvolste werd in de geschiedenis.” En wat dat concentreren betreft: „Het is niet uitgesloten dat iemand minder spreekt omdat hij weinig te zeggen heeft.”
5. Het Nederlands verdwijnt.
Voorlopig is daar geen sprake van. Van Sterkenburg: „Hedendaags Nederlands verandert niet zo spectaculair als men het in de discussies wel wil doen voorkomen. Er blijft altijd veel meer gelijk dan er verandert. Daarvoor hoef je maar te kijken naar teksten die een eeuwenoude geschiedenis hebben, zoals de psalmvertalingen. Met een beetje training kun je de vertalingen uit de achtste, dertiende of zeventiende eeuw begrijpen.” De kunst om meer gelijk te houden dan te veranderen is volgens Van Sterkenburg een van de belangrijkste ijkpunten om de vitaliteit van een taal te meten.
Daarnaast noemt hij onder meer het vermogen tot woordspeling, de kunst om nieuwe dingen te benoemen en de mogelijkheid om steeds weer andere woordsamenstellingen te vormen belangrijke factoren. „Zolang de woordenschat de hier uitgestalde eigenschappen behoudt en het Nederlands voor alle vormen van communicatie wordt gebruikt, is doemdenken over de toekomst ervan volledig misplaatst.”
6. De ontwikkeling van het Nederlands kan gerust worden overgelaten aan de vrije markt.
„Tegen taalverandering op zich heb ik geen enkel bezwaar”, geeft Van Sterkenburg aan. Toch zijn er volgens hem zaken waarin hij wel heel duidelijk positie wenst te kiezen. Dat betreft met name de geschreven taal. „Ik wil af van de onverschilligheid en de gemakzucht waarmee spelling wordt afgedaan. In het domein van de schrijftaal ben ik wars van geluiden dat alles moet mogen. Mag er ook eens iets moeten! Hier geen zelfregulerende markt.”
Van Sterkenburg windt zich op over de vrijblijvendheid die in het onderwijs hoogtij viert. „Wat we in het onderwijs veel te veel tegenkomen, is onverschilligheid en gebrek aan waardering voor alles wat met verzorgd taalgebruik te maken heeft.” Voor een deel zijn de media daarvoor verantwoordelijk: „Zij spelen een grote rol in de ogen van de mensen bij het uitdragen van de taalnorm. En die omroepen zijn vaak heel grof, zoals het NIPO in opdracht van de Bond tegen het vloeken heeft laten zien.”
Daarnaast is de overheid verkeerd bezig, stelt Van Sterkenburg vast. „De overheid zendt reclamespotjes uit waarin duidelijk gemaakt wordt dat kinderen zichzelf niet kunnen opvoeden, maar diezelfde overheid vindt wel dat leerlingen verantwoordelijk zijn voor hun eigen leerproces en niet aan de hand genomen hoeven te worden door leraren met kennis, kunde en ervaring.”
De huidige generatie is volgens Van Sterkenburg „geïnfecteerd door het werkwoord ”gedogen”. We keuren veel te veel goed en laten veel te veel toe in onze gezaghebbende taalbeschrijvingen. Onder het mom van alles moet kunnen, wordt veel door de vingers gezien, met als gevolg dat het contaminaties, zoals ”opgroeien voor dag en dauw” in plaats van ”voor galg en rad” of ”zich er met een leien dakje van afmaken” in plaats van ”zich er met een jantje van leiden afmaken” en andere evidente fouten regent. Het rode educatieve potlood wordt niet meer gebezigd, waar strenger optreden tegen wetteloosheid in taalgebruik gewenst zou zijn.”
Toch gloort er licht aan het eind van de tunnel, merkt Van Sterkenburg. „Vergis ik mij als ik meen een kentering waar te nemen ten aanzien van normen, rechten en plichten in het onderwijs? Het heeft er veel van weg dat er weer een tijdperk aanbreekt dat normen en het handhaven ervan mogen.” Want: „Als we ons docentencorps zijn gezag weer teruggeven mede door een bezoldiging die gebaseerd is op hun kennis en verantwoordelijkheid en als de landelijke eisen die gesteld worden aan de schoolexamens en het centrale schriftelijk de calculerende leerling verbannen naar de coulissen van de geschiedenis, is marchanderen met de normen van onze geschreven standaardtaal niet langer een race naar de grenzen van het toelaatbare, maar een te leren en te toetsen controleerbare hindernis.”
Mede n.a.v. ”Een kleine taal met een grote stem”, door Piet van Sterkenburg; uitg. Scriptum, Schiedam, 2009; ISBN 978 90 5594 657 0; 253 blz.; € 19,90.
Piet van Sterkenburg
Piet van Sterkenburg (1942) was van 1970 tot 1975 wetenschappelijk ambtenaar en plaatsvervangend hoofd van de afdeling Thesaurus van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie (INL) in Leiden.
Van 1976 tot 1977 was hij waarnemend hoofdredacteur van het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) en van 1977 tot 2007 algemeen wetenschappelijk directeur van het INL. Van 2002 tot heden is hij hoofdredacteur van het iWNT, de elektronische versie van het WNT.
In 1985 werd Van Sterkenburg bijzonder hoogleraar lexicologie vanwege het Leids Universiteits Fonds (LUF). In 1996 werd het bijzonder hoogleraarschap omgezet in gewoon hoogleraar lexicologie.
Op 26 januari 2007 nam Van Sterkenburg afscheid als directeur van het INL en als hoogleraar lexicologie aan de Universiteit Leiden.
Sinds 1992 is Van Sterkenburg secretaris-generaal van het Comité International Permanent des Linguistes. In 1993 ontving hij een eredoctoraat van de universiteit van WrocÅ‚aw in Polen en in 2001 van de universiteit van Stellenbosch in Zuid-Afrika. In 2005 werd hij ereburger van de stad Leiden.