EP moet meer oppositie dulden
De Europese verkiezingen zijn een testcase voor de populariteit van de EU. Interessant is niet alleen de verdeling van de zetels, maar ook het opkomstpercentage. Dat fungeert immers als een graadmeter voor de betrokkenheid van de bevolking bij het Europees Parlement en bij het politieke bedrijf in het verenigd Europa in het algemeen.
We weten dat die veel te wensen overlaat. De vorige keer, in 2004, ging in Nederland slechts 39 procent van het electoraat naar de stembus, in de Unie als geheel 45 procent. Het EP staat ver van de mensen af, constateerde minister Verhagen zaterdag in een interview in een dagblad. Tragisch voor de leden van deze instelling. Zij werken hard, maar hun bekendheid is niet groot. Zelden ontworstelen zij zich aan de anonimiteit.Waar ligt dat toch aan? Er wordt heel wat over afgepraat. Politici zelf hebben er allerlei gedachten over. Zo beluisterden we enkele weken terug in dit verband Pöttering. U kent hem misschien niet eens; dat illustreert de afstand tot de burger. Bij zijn afscheid als voorzitter van het Parlement –dan weet u dus wie hij is– kritiseerde hij de rol van de media.
Inderdaad, in verkiezingstijd zijn die wel bereid kolommen en zendtijd te reserveren, maar tussendoor pakt de berichtgeving veelal mager uit. Dit laatste heeft op zijn beurt zeker te maken met de werkwijze van het EP. De debatten zijn saai, ze bestaan uit enkel een reeks korte monologen, flitsende interrupties tussen politieke tegenstanders blijven achterwege. Er vindt geen confrontatie plaats, zoals in de nationale parlementen, tussen regering, coalitiepartijen en oppositie, er is niet de bevoegdheid om een minister of een commissaris naar huis te sturen.
Geen spektakel, slechts bij hoge uitzondering, en weinig spannend. Die wetenschap nodigt niet uit om met de camera’s aanwezig te zijn. We zien het bij de Tweede Kamer en soms de Eerste Kamer: de aandacht bij pers en publiek groeit, ongeacht de aard van het onderwerp, als het voortbestaan van het kabinet in het geding raakt of als er een aftreden dreigt van een bewindsman. Het spelelement, met winnaars en verliezers, juist dat maakt politiek blijkbaar in brede kring aantrekkelijk.
Een oppositie, en dan bedoelen we een of meer fracties die geen steun verlenen aan een regering, ontbreekt in het EP. De regels zijn nu eenmaal zo. Bij de besluitvorming zien we een wisselende samenwerking tussen groepen, zonder permanente machtsblokken.
Toch een kanttekening. Het beeld van het EP zou een stuk verlevendigd worden als het Parlement niet zo krampachtig omging met oppositie in de zin van inhoudelijke kritiek op Europa. Helaas leert de praktijk dat wie scepsis toont of op de rem trapt, moet rekenen op hoon van een grote meerderheid. Die wekt vaak de indruk dat zij vindt dat eigenlijk iedereen de idealen van een voortschrijdende eenwording behoort te delen, dat iedereen bijvoorbeeld het Verdrag van Lissabon dient te omhelzen.
Neem het tumult onlangs in Brussel bij een toespraak van de Tsjechische president Klaus. Die staat bekend als eurocriticus pur sang. Of je het met hem eens bent of niet doet even niet ter zake, je zou denken dat hij in ieder geval ongestoord zijn opvattingen naar voren mag brengen. Dat past bij een volwassen democratie. Maar nee, een aantal leden loopt demonstratief weg of begint te joelen.
Jammer, daarmee bewijst het EP zichzelf geen dienst. We kennen zulk gedrag in Nederland nog uit het verleden rond het optreden van Janmaat van de centrumdemocraten in de Tweede Kamer. Alle collega’s verdwenen als hij het woord voerde.
Zou het voor het EP niet verstandiger zijn om gewoon het debat aan te gaan? Dat geeft discussie, dat boeit de mensen, dat wekt hun interesse. Wie weet, draagt dat bij tot het vergroten van hun betrokkenheid.
Drs. A. A. C. de RooijReageren aan scribent?buza@refdag.nl.