Ontdekking
„En zie of bij mij een schadelijke weg zij; en leid mij op de eeuwige weg.” (Psalm 139:24)
Is nu ons hart zo onuitsprekelijk arglistig en wel meer dan enig ding? Dan mag er wel van gevraagd worden: wie zal het kennen? Dit om te verstaan te geven dat geen schepsel, hetzij engel of mens, in staat is om het hart van een mens, de verborgen schuilhoeken, listen en lagen grondig te kennen. Ja, het is de Heere alleen, de grote Kenner van het hart, Die het voor Zich heeft behouden. Want in het volgende vers staat: „Ik de Heere doorgrond het hart…”Mijn vrienden, het hart is arglistig, meer dan enig ding en de Heere betuigt Zich als de grote Kenner van het hart: „Ik doorgrond het hart.” Wat is dan veiliger en heilzamer voor Gods kinderen, zo dikwijls zij ingeleid worden in de arglistigheid van het hart en de vrees voor zelfbedrog, dan dat zij zichzelf voorstellen voor het alziend oog van God? Dat zij Hem dan smeken of Hij de schadelijke wegen die nog in hen worden gevonden, wil ontdekken en hen wil leiden op de eeuwige weg?
David kende de bedrieglijkheid van het hart. Hij bidt en smeekt in onze tekst dat zo er nog een schadelijke weg in hem is, de Heere die dan in hem wil ontdekken.
Joachimus Mobachius, predikant te Den Bosch (”De staat van een uitverkorene”, 1744)