Behoefte aan schoonheid en betekenis
Helene Nolthenius was „een schitterende vrouw”, mooi, boeiend, succesvol als schrijfster en musicologe. Toch rijst uit haar biografie vooral het beeld op van een eenzelvig en gecompliceerd mens, levenslang worstelend met oorlogsherinneringen en schuldgevoelens. Biografe Etty Mulder: „Pas na haar dood heb ik begrepen waarom ze zo’n moeilijk en grillig karakter had.”
Voor Etty Mulder was Helene Nolthenius een voorbeeld, een leermeester, een identificatiefiguur. Ze was achttien toen ze in Utrecht muziekwetenschappen ging studeren bij de toen al beroemde Nolthenius. „Dat was in 1964. Als leerling heb ik veel van haar overgenomen. Ik heb niet alleen een vak van haar geleerd, ik ben ook een ontwikkeling ingegaan. Studeren was voor haar, en ik ben dat met haar eens, méér dan een ambacht leren. Het ging haar om het oude humanistische ideaal, om bildung. Daarom had ze later ook veel moeite met de ontwikkelingen aan de universiteit, met het feit dat ze steeds lagere eisen aan studenten kon stellen.”Nolthenius’ grote hang naar schoonheid en betekenis herkent Mulder ook bij zichzelf. „Na de oorlog leefden wij in een wereld waarin de geschiedenis nieuw gemaakt moest worden, waarin de invulling van het leven opnieuw gestalte moest krijgen, waarin er gezocht werd naar betekenis. Ik ben opgegroeid tussen de ruïnes van Arnhem, en al heb ik zelf de oorlog niet meegemaakt, ik herken de behoefte aan schoonheid, aan iets wat deze wereld en de verhalen van alle verschrikkingen overstijgt. Dat heeft ook in Helenes leven een grote rol gespeeld. Uit het enorme elan waarmee ze in 1951 ”Duecento” schrijft, blijkt duidelijk: nu gaan we opnieuw beginnen.”
In het boek dat Mulder aan Nolthenius wijdde, duiken overal persoonlijke herinneringen op. „Ik heb van bepaalde pretenties ten aanzien van het genre biografie afgezien, ik heb me meer vrijheid gepermitteerd. Het ging er mij om een aanwezigheid op te roepen, een beeld van wie Helene Nolthenius geweest is, zonder obligate thematiek of chronologie.”
Romantische persoonlijkheid
Oppervlakkig gezien lijkt het leven van Nolthenius een succesverhaal. „Ze was iemand die kon spetteren en schitteren. Als je haar zo zag, was ze een mooie, belangrijke vrouw met een on-Nederlandse uitstraling. Een vrouw met een interessant levensconflict rond het geloof, een vrouw die zich bezighield met prachtige onderwerpen. Het is van een grote schoonheid allemaal.
Maar ze was geen vrolijk mens, en vaak voelde ze zich ook niet serieus genomen. Ze was eenzelvig, solitair, ondanks het feit dat ze een gezin had, ondanks haar succes als schrijfster. Alleen door haar stralende intelligentie was ze soms in staat door die sluier heen te breken. Als ze schreef, ging het goed met haar. Ze was een romantische persoonlijkheid, met een hang naar de middeleeuwen, naar Italië, naar het geloof van Franciscus, naar een allesomvattend wereldbeeld.”
Afstand doen van bezit en verworvenheden, zoeken naar iets wat achter de horizon ligt – dat kenmerkt het leven van Nolthenius. Ze nam afstand van de mensen, van de kerk, van het geloof, van de universiteit, van Nederland – overigens zonder het elders wél te vinden. In 1976 had ze bijvoorbeeld genoeg van „de toenemende middelmatigheid aan de universiteit” en verhuisde ze naar Italië. Maar in 1983 was ze weer terug in Amsterdam. Ze groeide op in een onkerkelijk milieu, maakte een radicale bekering tot het katholicisme door, nam later even radicaal weer afstand van het geloof. Toch liet het haar nooit los.
Oorlogstrauma
Al die tegenstrijdige kanten van Helene Nolthenius kwamen voor haar biografe in een ander licht te staan toen ze zich verdiepte in het verzwegen verleden. Ze ontdekte dat het trauma dat Nolthenius aan de oorlogsjaren overhield, dieper zat dan ze tot dan toe geweten had. „Ik wist dat zowel haar vader als haar beste vriendin –die Joods was– in een kamp had gezeten. Maar ik wist niet dat ze zelf ook opgepakt en verhoord was. Pas toen ik in haar nalatenschap een Bijbel met aantekeningen uit de gevangenis aantrof, had ik het bewijs. Heeft zij de familie van haar vriendin verraden? Natuurlijk niet, die adressen waren al bekend, dat wist ze zelf ook. Maar ze heeft het waarschijnlijk toch zo ervaren. Wat toen gebeurd is, heeft haar hele leven gestempeld.”
De ontdekking van deze en andere dingen leidde tot persoonlijke dilemma’s bij Etty Mulder. „Er waren momenten dat ik niet verder kon, dat ik moeite had met het verwerken van de feiten. Ik heb soms ook geaarzeld of ik alles in mijn boek moest opnemen. Hoe doe je iemand het meeste recht? Toch is het goed om de dingen wél te benoemen, voorzover dat mogelijk is en je er anderen niet mee in de problemen brengt. Juist ook in het geval van oorlogstrauma’s. Bovendien: iedereen die Helene kende is tegen dat gecompliceerde karakter van haar aangelopen, zonder te weten wat erachter schuilging. Wat nu zichtbaar is geworden, verklaart heel veel.”
In haar boek geeft Mulder een treffend voorbeeld, als ze beschrijft waarom studenten het zo moeilijk vonden om tentamen te doen bij Nolthenius. „Haar tentamens waren berucht, hoewel ze nooit iemand liet zakken. De sfeer was beklemmend – ze had er kennelijk een hekel aan om mensen te ondervragen. Pas achteraf begrijp ik waarom. In feite was die tentamenervaring de reden waarom ik ben gaan vermoeden dat ze tijdens de oorlogsjaren zélf verhoord kon zijn.”
Mannenwereld
Nolthenius was in haar tijd een van de eerste vrouwelijke hoogleraren. „Ze leefde als vrouw in een intellectuele mannenwereld en ze paste zich aan die wereld aan. Ze koos als het ware voor de mannenrol. Haar generatie kon het zich niet permitteren om op de barricaden te gaan voor de feministische zaak.”
Ook in andere opzichten sprong ze eruit in het universitaire milieu: „Haar wetenschappelijke teksten waren literair vormgegeven, en bovendien schreef ze historische romans. Door sommige collega’s is ze daarom wel verguisd: dat dééd je niet, wilde je serieus genomen worden. Pas eind jaren tachtig heeft Frijhoff erop gewezen dat ze haar tijd juist vooruit was, dat ze eigenlijk een moderne mentaliteitshistorica is geweest.”
Haar leven lang worstelde Nolthenius met het geloof. „Ze kwam uit een agnostische, humanistische, erudiete familie, waarin het vanzelf sprak dat je in contact kwam met de Bijbel en de mythologie. De figuur van Franciscus krijgt een idealistische voorbeeldfunctie voor haar, hij vormt haar verbinding met het rooms-katholieke geloof. Conversio, daarom gaat het in haar leven: het besef dat het leven ineens totaal kan veranderen. In 1941 wordt ze katholiek, heel streng katholiek, met volle overgave. Als ze een man was geweest, was ze zonder enige twijfel priester geworden.”
Geloof
Al snel keert Nolthenius zich echter ook weer van de kerk af, hoewel ze haar leven lang geboeid blijft door het geloof. Mulder weet uit ervaring wat dat is: „Ik ben agnost, maar in de tijd dat ik aan mijn proefschrift werkte was ik zo gefascineerd door de eenheid van liturgie en kunst in de dertiende en de veertiende eeuw dat ik bijna zelf ook de stap naar het katholicisme zette. Je lééft in die wereld, je begrijpt de zang, de beelden, de teksten. Dan ligt het geloof om de hoek. Het is niet eens meer een keuze, het is een werkelijkheid die over je heen komt en waar je deel van uitmaakt. Maar dan volgt de wetenschappelijke zelfreflectie, die verklaart waarom dat met je gebeurt. Je bent in aanraking met de aankleding, de vormgeving, de opsmuk – niet met het geloof zelf.”
Vergelijkbare zaken hielden Helene Nolthenius bezig. „Ze was gefascineerd door het sacrale. Niet voor niets specialiseerde ze zich in het gregoriaans, die wonderlijke zwevende muziek uit de middeleeuwen. Niet voor niets herkende ze zich het allermeest in de hoofdpersoon uit haar verhaal ”Een brood van steen”, een ex-priester die zijn stervende vriend vertelt waarom hij niet in het klooster kon blijven. Hij heeft het geloof achter zich gelaten, maar hij blijft het noemen. En in het noemen alleen al zit troost voor de ander.
Die gedachte is heel autobiografisch. Helene leefde op het besef dat het misschien toch kón, dat het misschien mogelijk was om God te ervaren. „Dit te kunnen geloven, met tranen”, dat was voor haar het allermooiste. Maar ze kon het niet.”
Mede n.a.v. ”Rede en vervoering. Helene Nolthenius 1920-2000”, door Etty Mulder; uitg. Vantilt, Nijmegen, 2009; ISBN 978 94 6004021 4; 320 blz.; € 29,50.
Meester en leerling
Helene Nolthenius (1920-2000) studeerde muziekwetenschap in Utrecht en promoveerde op een dissertatie over de Italiaanse muziek van het Dugento. Ze werd in 1946 hoofd van de muziekafdeling van de KRO en trouwde een jaar later met directiemedewerker Willy Wagenaar. Van 1958-1976 was ze hoogleraar muziekgeschiedenis van de oudheid en de middeleeuwen in Utrecht. Ze raakte bij een groot publiek bekend door haar literair geschreven studies over muziek, Italië en Franciscus van Assisi. Bekende titels zijn ”Renaissance in mei”, ”Duecento”, ”Muziek tussen hemel en aarde” en ”Een man uit het dal van Spoleto”. Daarnaast schreef ze misdaadverhalen, die zich afspelen in het middeleeuwse Italië.
Etty Mulder (1946) promoveerde in 1978 in Utrecht bij Helene Nolthenius op het werk van de veertiende-eeuwse dichter-componist Guillaume de Machaut. Van 1982-2007 was ze hoogleraar muziek- en cultuurwetenschap aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Ze publiceerde over interdisciplinaire onderwerpen in de late middeleeuwen en de moderne tijd, onder meer over de verbeelding van de Holocaust, over Hildegard von Bingen en over de psychoanalytische benadering van kunst en muziek.