Kerk & religie

Schots Bijbelgenootschap werkt wereldwijd

Het verhaal van Mary Jones, het meisje uit Wales dat tientallen kilometers liep om een Bijbel te kopen, gaf de impuls tot de stichting van het Britse en Buitenlandse Bijbelgenootschap (The Britsh and Foreign Bible Society). Vijf jaar later volgde de oprichting van de Schotse zusterorganisatie, de Scottish Bible Society in Edinburgh. De stichting van Bijbelgenootschappen liep parallel aan de pas opgerichte zendingsorganisaties. De noodzaak van een wereldomvattende verspreiding van Gods Woord werd meer dan ooit gevoeld.

L. J. van Valen
20 May 2009 07:28Gewijzigd op 14 November 2020 07:57
Het Schots Bijbelgenootschap was van 1861 tot 1975 gevestigd aan Sint Andrew Square in Edinburgh. Foto RD
Het Schots Bijbelgenootschap was van 1861 tot 1975 gevestigd aan Sint Andrew Square in Edinburgh. Foto RD

Het eerste Bijbelgenootschap in Schotland kwam in 1805 in Glasgow van de grond onder leiding van de industrieel David Dale, gevolgd door de Edinburgh Bible Society. Deze en andere plaatselijke verenigingen stonden in nauwe betrekking tot het Britse genootschap. De National Bible Society, een initiatief van de ”presbytery” (classis) Edinburgh van de Schotse kerk, wilde niet aan de leiband lopend van de grotere Engelse organisatie, maar zocht eigen spreidingsgebieden. Vooral de Gaelicsprekende bevolking van de Hooglanden vormde een belangrijke doelgroep.Vervolgens richtte zij zich op zendingsgenootschappen, zoals die in India hun werkveld hadden. Het eigen volk, vooral de grote steden, vormde echter wel de hoofdmoot van de distributie. De verpauperde wijken in Glasgow en in andere steden toonden niet alleen een schrijnende armoede, maar ook grote onkunde van het christelijk geloof en vervreemding van Bijbelse ethische waarden.

De jaren na de napoleontische oorlogen brachten het Britse rijk in een grote economische crisis die het armoedeprobleem alleen maar versterkt heeft, met als gevolg dat de ontkerkelijking toenam. De bekende theoloog en Réveilman Thomas Chalmers (1780-1847) steunde het werk van de Bible Societies. Hij ging niet aan het armoedeprobleem voorbij, zeker niet toen hij predikant was in een volkswijk in Glasgow, maar benadrukte dat ook voor de lage volksklassen „het Woord van God onze hoop en onze verheuging is. Wij begeren dat dit Woord ook onder hen mag zijn, dat de dwalende woesteling het mag kennen en blij zijn en de arme neger onder de zweep van zijn meester van een Meester in de hemel mag verteld worden Die zo vol van medelijden en meeleven is.”

Pamflet

Het is opmerkelijk dat de meeste financiële steun aan de Bijbelgenootschappen van de kant van de gewone man kwam. Chalmers verdedigde in een pamflet, getiteld ”De invloed van de Bijbelgenootschappen op de noodzakelijke behoeften van de armen”, dat in 1816 verscheen en in dit jaar vier drukken beleefde, dat de „pennysteun” van de armen diende te worden gestimuleerd. Hij beschouwde hun ‘penninkske van de weduwe’ als een bijzondere zegen.

De wisselwerking van geven en het voorzien in eigen levensbehoeften kon volgens hem niet uitblijven. De rijken zouden vanuit de christelijke naastenliefde ook de Bijbelgenootschappen steunen en daarbij de armen gedenken. Hij merkt op: „Wanneer de drempel van egoïsme wordt weggenomen en de sluisdeuren van het hart opeens worden geopend, zal de stroom van liefdadigheid in duizend richtingen worden veranderd.” Of hiermee het armenprobleem in Glasgow zou zijn opgelost is de vraag!

De zwakte van Chalmers’ plan van aanpak is dat hij te weinig kritiek heeft op veel rijken die zich baadden in weelde. Geestelijke zorg onder de armen geschiedde toen doorgaans zonder genoeg aandacht te geven aan de leniging van de sociale nood. Toch bleef ook onder de arme klasse een trouwe aanhang van het christelijk geloof bestaan die in de gaven aan de Bijbelgenootschappen zichtbaar was.

Monopolie

Problemen, vooral in de begin­periode, bleven de National Bible Society of Scotland niet bespaard. De offervaardigheid was wel groot, maar het ”King’s Printers Interdict” gooide roet in het eten. De bestaande drukkerijen, die zich beriepen op hun koninklijk monopolie om Bijbels te drukken, verzetten zich tegen de activiteiten van de Bijbelgenootschappen om op goedkope basis grote hoeveelheden Bijbels te drukken en te verspreiden. In 1821 werd het zelfs onmogelijk gemaakt om gedrukte Bijbels over de grens te brengen.

Het duurde tot 1839 voordat de strijd ten gunste van de aangeklaagde partij werd beslecht. Het zogenaamde Bible Board of Scotland bevatte sindsdien ook particuliere verenigingen zonder winstoogmerk, die Gods Woord op grote schaal wilden verspreiden.

Op dit langdurende proces volgde de Apocrypha Controversy. De Engelse zusterorganisatie ging ertoe over om de apocriefe boeken in haar Bijbels op te nemen. Hierop besloten de plaatselijke genootschappen in Schotland die de Britse organisatie steunden, geen Bijbels met apocriefen af te nemen. De controverse, die van 1823 tot 1826 duurde, resulteerde in een breuk tussen Engeland en Schotland. Deze werd niet geheeld toen Engeland besloot de apocriefe boeken weg te laten. De Schotten wilden zich houden aan de Westminster Confessie, die de apocriefe boeken uitsluit van de goddelijke inspiratie. Deze ontwikkeling betekende een versteviging van de positie van de landelijke vereniging, die op nog bredere steun kon rekenen. Verdere opschuiving van het Britse genootschap door samenwerking met liberalen toe te laten, leidde tot de oprichting van de Trinitarian Bible Society, die zich tot op heden heeft sterk gemaakt voor het behoud van de klassieke King Jamesvertaling.

In eigen land werden in grote getale Bijbels verspreid onder soldaten, vissers, in ziekenhuizen, gevangenissen en dag- en zondagsscholen. Wachtkamers in stations werden voorzien van Bijbels in grote letter. In de Hooglanden werden overal depots gevormd om van hieruit gratis en betaalbare Bijbels te verspreiden onder de vaak onwetende bevolking in de Highlands.

En dan het werk overzee. In Spanje werd geprobeerd Spaanstalige Bijbels af te zetten, maar dit stuitte op tegenstand van de roomse geestelijkheid. Veel landen volgden, met name zendingsgebieden als Zuid-Afrika, India, China, waaraan tot op heden een grote lijst kan worden toegevoegd. In Europa waren het Franse, Duitse en Italiaanse vertalingen die werden verspreid. Zo groeide de organisatie ieder jaar.

Ook in Zuid-Amerika werden afzetgebieden gevonden onder de grotendeels rooms-katholieke bevolking. In Afrika werkte de Bijbelverspreiding op zendingsscholen mee aan de vorming van christelijke kerken. In Jamaica werden veel exemplaren uitgedeeld, waarop onder de negerslagen een opwekking volgde. Toen zij in 1838 werden geëmancipeerd, bevolkten zij hun eigen kerkgebouwen in plaats van de gelegenheden waar zij sterke drank konden gebruiken. Dit waren tastbare resultaten van het werk van het Schotse genootschap.

Wereldkaart

De financiële en morele steun was vooral in de eerste vijftig jaren van haar bestaan groot. De internationale opwekkingsbeweging uit de jaren 1850 tot 1860 bracht in Schotland de verschillende Bijbelgenootschappen bij elkaar. In plaats van alle plaatselijke verenigingen op te heffen, werd besloten deze alle in het National Bible Society of Scotland bijeen te brengen. Deze werd een jaar later onder grote belangstelling in Glasgow geïnstitueerd. Het vernieuwde landelijke genootschap nam een prominente plaats in tussen de verschillende landelijke organisaties in Europa en daarbuiten. De wereldkaart begon steeds meer stippen te vertonen van plaatsen en landen waar men actief was.

Met zendelingen werden wereldwijd contacten onderhouden. Sommigen onder hen waren in dienst van het genootschap. Zoals ds. W. H. Murray, die in Peking in China met paard-en-wagen het Woord probeerde door te geven. Ook was er goede samenwerking met de bekende zendeling Hudson Taylor in China. Korea werd in het begin van de vorige eeuw een belangrijk afzetgebied, vooral na de grootscheepse opwekkingen die hier plaats vonden en de levens van duizenden veranderden.

Jongeren

Het hoofdkantoor van de Scottish Bible Society is nog steeds in Edinburgh gevestigd. De voorzitter is nu Lord Mackay, die zijn wortels heeft in de Free Presbyterian Church of Scotland en jarenlang als Lord Chancellor koningin Elizabeths belangrijke raadsman was. De activiteiten zijn vooral na de laatste wereldoorlog veelomvattend geworden. Moderne vertalingen worden in een handzame en frisse omslag gedrukt om ook jongeren te bereiken. Digitale versies van de Bijbel moeten contact maken met mobieltjes en laptops.

De achterkant van de ”Bicentary Issue 2009”, de jubileumuitgave van het Magazine, verwoordt Gods trouw vanuit Psalm 139. Dit is de bron van „verbazing en verwondering” die tot lofprijzing mag leiden. ”Taking the Word tot the World”, is de slogan. Lord Mackay geeft onder de gelukwensen van koningin Elizabeth kort zijn gedachten weer, die grotendeel bestaan uit de woorden van 2 Petrus 1: 17 en 19 in de vertaling van de NIV (New English Version): „De apostel had vele wonderlijke bevindingen maar een van de meest bijzondere is toen Jezus, Jakobus, Johannes en hijzelf de stem uit de hemel hoorden: „Deze is Mijn Zoon, Die Ik liefheb, in Wie Ik Mijn welbehagen heb.”

Tegen het einde van zijn leven brengt Petrus zijn bevinding in zijn tweede zendbrief aan de gelovigen in herinnering, waarop hij laat volgen: „En wij hebben het profetisch woord, dat zeer vast is, en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt, als op een licht, schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichtte, en de morgenster opga in uw harten.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer