Samenwerken en samenléven
Leraren kunnen allerlei regeltjes bedenken waaraan leerlingen moeten gehoorzamen, maar het eind daarvan is zoek. Uiteindelijk gaat het op school, en ook thuis, niet in de eerste plaats om ge- en verboden, stellen onderzoekers naar morele vorming bij christelijke jongeren. „Hoe meer regels, hoe meer vlegels.”
Er is nauwelijks verschil in morele vorming tussen reformatorische en gereformeerde jongeren, blijkt uit donderdag gepresenteerd onderzoek van het lectoraat morele vorming van de Gereformeerde Hogeschool (GH) in Zwolle. „Ik had dat onderscheid wel verwacht, gezien het verschil in identiteit tussen beide scholen”, reageert lectoraatsonderzoeker drs. Gerrit van der Meulen, tevens docent geschiedenis op de GH. „Kennelijk is er meer eenheid tussen de reformatorische en gereformeerde jongerengroep dan op grond van de beeldvorming vaak wordt verondersteld.”Ouders, leraren en leerlingen benadrukken het gesprek over christelijke waarden en normen in plaats van overdracht. Moeten we die kant op?
„Het gaat om het middel”, zegt drs. Marry Biemond, docent pedagogiek op hogeschool Driestar educatief in Gouda en namens deze school betrokken bij het onderzoek. „De waarden en normen zelf staan niet ter discussie. Je kunt die niet bij jongeren ingieten alsof ze een leeg vat zijn. Waarden en normen moeten geleefd worden.”
Van der Meulen: „Ik heb een schooldirecteur gekend die zei: „Hoe meer regels, hoe meer vlegels.” Dat is absoluut waar. Toch is het ook mijn ervaring dat jongeren op een gegeven moment gewoon willen horen hoe het nu werkelijk zit. Dan vragen ze: „Wat denkt ú ervan?” Als je als leraar op zo’n moment authentiek probeert te zijn, willen jongeren best iets van je overnemen.”
Biemond: „Authenticiteit is inderdaad heel belangrijk. Uiteindelijk gaat het niet om het uitwendig gehoorzamen aan regeltjes, maar om het hart van jongeren. Het maakt meer indruk als je als leraar uit oprechte bezorgdheid tegen een leerling zegt: Joh, dit of dat moet je niet doen, want je gaat daarmee je ondergang tegemoet.”
Ouders kiezen in het onderzoek vaker dan leraren voor de overdracht van waarden en normen in plaats van het gesprek erover. Zijn ouders conservatiever ingesteld?
Van der Meulen: „Ik denk dat leraren vanuit hun beroep bewuster nadenken over de vraag hoe ze christelijke waarden en normen het beste kunnen communiceren met jongeren. Ouders vinden het prima dat de school bepaalde principiële zaken, zoals het kijken naar films en het omgaan met seksualiteit, oppakt. Op school daarover praten is minder bedreigend voor jongeren. Daar worden de zaken besproken in een situatie van 1 leraar op 25 leerlingen; thuis is het één op één. Dat is confronterender.”
Biemond: „Ouders op de door ons onderzochte scholen zijn over het algemeen positief over de betrokkenheid van leraren bij hun kind. Zelfs als er problemen zijn of de leerling straf heeft gekregen. Ouders weten dat school en gezin twee verschillende werelden zijn, maar ervaren die twee niet als tegenover elkaar staand; eerder als elkaar aanvullend.”
Omdat op school veel kennis over morele kwesties aanwezig is, pleit Van der Meulen ervoor daar meer dan nu het geval is gebruik van te maken. „Een ouderavond over onderwijsvernieuwing of over een bepaald vak is mooi, maar zet liever een moreel onderwerp op de agenda: jongeren en seksualiteit, jongeren en de moderne media of jongeren in de puberteit. Dan gaat het over vragen waar ouders zich in herkennen.”
Op beide scholen valt het nodige te verbeteren aan de omgang tussen de leerlingen. Krijgt dit thema te weinig aandacht?
Biemond: „Nogal wat jongeren zitten niet lekker in hun vel, omdat ze niet populair zijn. Ze vallen buiten de groep. De door ons onderzochte scholen besteden best veel aandacht aan het leren samenwerken door leerlingen. Ze zouden echter meer kunnen en moeten investeren in het met elkaar samenléven. Bijvoorbeeld door leerlingen nadrukkelijker te betrekken bij het maken van afspraken in het schoolleven en de naleving ervan.”
Leraren zijn het soms niet met elkaar eens over de regels. Ouders ervaren dit als lastig…
Biemond: „Belangrijk is dat je probeert te peilen waarom de ander ergens moeite mee heeft en praat daar vervolgens over.” Van der Meulen: „Praten over verschillen, hoe lastig dat ook kan zijn, leidt tot meer respect.”