Hartstochtelijk in debat over Jona, vis en schepping
Is Jona nu echt in de vis geweest of niet? De inleiding van dr. A. Noordegraaf, ”Hermeneutische vragen in de omgang met de Heilige Schrift”, leidde donderdagmiddag in Doorn tot een hartstochtelijk debat. Over de wonderboom, over de vis, over Genesis 1. „Ben jij erbij geweest?”
Wat betekent een gereformeerde visie op de Bijbel, conform onze confessie, voor onze omgang met de Bijbel, haar uitleg en vertolking? Daarover ging het in de slotlezing van de jaarlijkse predikantencontio, belegd door het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond.
„Valt er”, vroeg dr. Noordegraaf, „van exegetische methoden zoals die ons door de moderne bijbelwetenschap worden aangereikt iets te leren? Of is er alleen maar sprake van verlies?”
De oud-docent praktische theologie constateerde dat er de laatste jaren „binnen wat ik nu maar noem het orthodox-gereformeerde kamp en de evangelische beweging allerlei geluiden te beluisteren zijn waaruit blijkt dat deze methoden niet slechts een verliespost vormen, maar ook winst opleveren. Wat is hier gaande? Aanpassing aan de tijdgeest? Een stille revolutie? Een inhaalslag waarbij, zoals verontrusten vrezen, we op termijn de ontwikkeling binnen de Gereformeerde Kerken volgen? Of een vruchtbare tendens die ons de Bijbel met nieuwe ogen leert lezen?”
Hij koos voor het laatste. „Het ligt allemaal minder simpel dan sommigen ons willen doen geloven. Moet ik kiezen tussen een schriftkritische visie en een fundamentalistisch biblicisme? Of is er een derde weg: de Bijbel recht doen en tegelijk verantwoord omgaan met de vragen die het moderne bijbelonderzoek op tafel legt? Want die vragen zijn er en het is te simpel om ze met een machtsspreuk van tafel te vegen of ze af te doen als uitingen van ongeloof.”
In de Bijbel hebben we, zei dr. Noordegraaf, te maken met „kerygmatische, zo u wilt profetische geschiedschrijving, waarbij feit en interpretatie met elkaar verweven zijn.” En wat de exegese betreft: „Binnen de erkenning van de Bijbel als Woord van God zijn verschillende exegetische keuzes mogelijk. We moeten ons ervoor waken één bepaalde exegese voor de enig ware te houden - dat is de tragiek van Assen in 1926.”
Assen 1926, de zaak-Geelkerken, ging over de vraag of de paradijsslang nu wel of niet echt had gesproken. In Doorn, 9 januari 2003, laaide het debat over kwesties als deze opnieuw hoog op. De scheppingsdagen. Het verhaal van de val - „profetische verkondiging in symbolische en metaforische taal van het feit van de breuk met God”, aldus dr. Noordegraaf. „De schrijver van Genesis 3 heeft wel degelijk de bedoeling een feit te beschrijven, maar hij doet dat in een taalkleed dat voor mensen in de antieke cultuur helder was.”
Nog zo’n voorbeeld: Jericho’s val. „Wanneer archeologen poneren dat in Jozua’s dagen de stad Jericho als ommuurde stad niet meer bestond, kan ik niet zeggen: daar heb ik niets mee te maken. Het is ook niet eerlijk. Want wanneer het ons te pas komt, roepen we de archeologie wel weer te hulp. Liever zeg ik dat ik historisch mijn vingers niet achter dit verhaal krijg en let ik, met Loonstra, op de kerygmatische motieven.”
Of het verhaal van Jona. „Het is me te gemakkelijk om te zeggen: „Als je de historiciteit van Jona in de vis loslaat, waar blijf je dan? Dan kun je ook de opstanding gaan ontkennen.” Want houd je dan rekening met het eigen genre van beide verhalen?”
Maar, reageerde ds. M. A. van den Berg, „wat moet ik met deze opmerkingen als een catechisant mij heel concreet een vraag stelt over Jona in de vis, of over de scheppingsdagen? Dienen we de Schrift niet eenvoudigweg historisch te zien, ook als we haar niet kunnen doorgronden? Moeten we niet met Luther zeggen: Al had Jona de vis opgeslokt, dan had ik het nog geloofd?”
Verwijst de Heere Jezus Zelf niet naar Jona in de buik van de vis? voegde ds. C. van Duijn daaraan toe. „Ik weiger deze tekst als hermeneutische sleutel te lezen”, zei dr. Noordegraaf. „Overigens, wie het verhaal van Jona of de schepping als echt gebeurd wil beschouwen, mijn zegen heeft hij. Maar het gaat hier om zoveel belangrijker dingen.” „De wonderboom”, riep iemand, „dat is dan zeker een verdwaalde cactus geweest?”
Dr. ir. J. van der Graaf had zijn vragen bij de gedachte van J. T. Doedes dat de Bijbel de scheppingsdagen niet in chronologische, maar in thematische volgorde wil meedelen. „Het zal me een zorg zijn of de wereld nu 6000, 10.000 of misschien al wel miljoenen jaren bestaat. Maar Adam moet toch een keer geleefd hebben, zoals ook blijkt uit het Nieuwe Testament? En het paradijs is er toch werkelijk geweest? Ik wil Adam niet laten vallen.”
Ook prof. C. Graafland mengde zich in de discussie. „In toenemende mate stel ik mij de vraag: Hoe weten wij wat er echt gebeurd is?” Richting dr. Noordegraaf: „Ben jij daarbij geweest?” „Nee, jij?” Graafland weer, nu naar ds. Van den Berg toe: „Als jij hoort wat de moderne wetenschap aan het licht brengt, zeg jij dan: Dat is niet waar?” „Misschien zijn al die zogenaamde wetenschappelijke waarheden wel verblindingen van de duivel”, was diens antwoord. „Lees het boek van John Byl maar: daarin blijft niets over van de evolutietheorie. Byl komt uiteindelijk uit bij de zes scheppingsdagen. Laten we ons maar houden aan de Schrift.” Prof. Graafland: „Ik houd me aan de bijbeltekst. In de zin van: Zo heeft het God behaagd ons te vertellen dat de wereld geschapen is.”
Een ander: „Iedere zondag horen we dat God de wereld in zes dagen heeft geschapen. Zo is het dus ook.” „Jawel”, zei Van der Graaf, „maar het gaat ook over een In den beginne. En wanneer was dat? Ik ben er niet bij geweest.”
„Het verhaal van vanmiddag heeft me bepaald niet bemoedigd”, verklaarde iemand. „Wat voor houvast geeft dit nog, ook aan jongeren, of buitenkerkelijken?” Een ander wist zich juist wél bemoedigd. „Nu zie ik hoe ik het verhaal van Jona ook op een andere manier aan een buitenkerkelijke kan uitleggen.”
Tijdens de morgenbijeenkomst had dr. S. Paas, evangelisatieconsulent binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken, gesproken over ”Zending in Nederland”. „Is Nederland een zendingsland? Dat zou wel eens een volkomen onbelangrijke vraag kunnen zijn. Voor wie ben ik een zendeling? Dat zou de vraag kunnen zijn die Christus van belang vindt. Voor een zendeling is elk gebied zendingsterrein.”
Paas legde de vinger bij het feit dat „steeds minder mensen, ook binnen de kerk, nog echt geraakt worden door een boodschap van vergeving van schuld.” Hij noemde dat „een punt van grote zorg. Ik denk dat mensen ook vandaag bereikt moeten worden met een boodschap van schuld en verzoening. Maar we zullen daar dan wel op een andere manier over moeten spreken. De vraag aan seculiere, postmoderne mensen moet niet zijn: wat heb je allemaal verkeerd gedaan? Maar: wat drijft je leven? Verkondiging is zowel het ontmaskeren van iemands diepste drijfveren als het aanbieden van een nieuw levensperspectief. Verzoening is dat iemands zonden worden vergeven, maar vooral dat hij of zij bevrijd wordt van de macht van de zonde en een nieuw levensperspectief krijgt. Alleen Christus bevrijdt ons van slavernij, afgoderij, onrust, hoogmoed, gejaagdheid. Hij geeft vrede, rust en vreugde.”