Adder onder het gras van inclusieve neutraliteit
De visie op neutraliteit van prof. Wibren van der Burg (RD van zaterdag) is problematisch voor christenen, vindt dr. Henk Post, en geeft in de praktijk bestuurlijke problemen.
Prof. Van der Burg pleit in zijn oratie voor een neutrale staat, maar is niet principieel tegen godsdienstige uitingen in het publieke domein. Vanaf het ontstaan van de Nederlandse staat is een zekere mate van neutraliteit een van zijn kenmerken geweest. Met de ontzuiling en de komst van islamitische migranten is neutraliteit echter problematisch geworden. De oratie van Van der Burg past in het streven om meer helderheid te krijgen over neutraliteit.De visie van de Rotterdamse hoogleraar lijkt onder overheden brede acceptatie te vinden. Dat komt voort uit de wens de multiculturele samenleving bestuurbaar te houden. Op zich is dat niet ongunstig, maar zijn visie houdt wel degelijk een bedreiging in voor het nog altijd tot op zekere hoogte christelijke karakter van de Nederlandse samenleving.
Van der Burg maakt een op zichzelf nuttig onderscheid tussen exclusieve, inclusieve en compenserende neutraliteit. Inclusieve neutraliteit betekent dat religies zich mogen uiten in het publieke domein. Ze kan vanuit een bestuurlijk gezichtspunt interessant zijn en is voor het christendom niet per definitie ongunstig.
Het Amsterdamse college van B en W ziet er bijvoorbeeld een aanleiding in om met kerken in gesprek te gaan en met christelijke organisaties samen te werken. Op deze kansen kunnen christenen inspelen als ze hun identiteit zorgvuldig bewaken.
Bij Van der Burg zit er wel een adder onder het gras. Christelijke symbolen als het ambtsgebed in gemeenteraden, het randschrift op de Nederlandse euromunt en het gezamenlijk zingen van het zesde couplet van het Wilhelmus wijst hij af. Ook mogen van hem bijvoorbeeld de koningin en de minister-president niet publiekelijk getuigenis geven van hun christelijke overtuiging.
Het gebruik van dergelijke symbolen sluit niet-christenen buiten, zo is zijn mening. Van der Burg erkent dus niet de joods-christelijke wortels van de Nederlandse staat.
Zijn visie op inclusieve neutraliteit blijkt bovendien in de bestuurlijke praktijk problematischer te zijn dan hij doet voorkomen. Ik geef twee voorbeelden. Staatssecretaris van Defensie De Vries benoemde Ali Eddaoudi tot geestelijk verzorger in het leger, want moslims hebben recht op iemand met dezelfde geloofsovertuiging. Eddaoudi houdt Osama bin Laden echter voor een „idealist.” De Rotterdamse overheid besloot onlangs door te gaan met Tariq Ramadan als ‘bruggenbouwer’, terwijl hij homoseksualiteit „een stoornis” vindt.
Het strijdt met de liberale principes waarop het ideaal van neutraliteit is gebaseerd om zulke mensen aan te stellen en met overheidsgeld te ondersteunen.
Van der Burg schiet door als hij stelt dat iedereen het recht heeft de kleding te dragen die bij zijn of haar cultuur en religie hoort. Er is wel degelijk reden om voor overheidsmedewerkers hoofddoeken, keppeltjes of andere religieuze symbolen bij de uitoefening van de taak te verbieden. Het niet-dragen van religieuze symbolen door bijvoorbeeld de politie bevordert het beeld van onpartijdigheid, dus van neutraliteit, wat een essentieel vereiste is voor een rechtsstaat.
De auteur doet onderzoek naar de rechtsbeginselen van de staat.