„De bijenwereld is één groot wonder”
Dode bijenvolken waren bij hem tot nu toe een zeldzaamheid en zijn huidige elf volken presteren prima. Dat laat onverlet dat de sector hard toe is aan een revival: de bedreigingen zijn vele. „De bijenwereld is voor mij één groot wonder.”
Hobby-imker Teus Bouw (71) uit Lunteren kreeg z’n eerste twee bijenvolkjes op z’n achtste verjaardag. „Van een oom, in twee korven. Op m’n twaalfde stopte ik, maar toen ik 17 was nam ik de draad weer op.” Om die nooit meer los te laten. Vele jaren zat hij in het bestuur van de Algemene Nederlandse Imkersvereniging (ANI), afdeling Ederveen. Met 140 leden is dat een grote.Thuis, in een riante schuur, organiseert Bouw cursussen. „Dinsdag was de eerste koninginnecursus. Veertien deelnemers, onder wie een vrouw van zestig. Venray, ’s-Heerenberg, overal komen ze vandaan. Een basiscursus geven we ook: vijf keer theorie in een school, daarna praktijkles hier. Bijen zijn een diersoort: je moet ermee leren omgaan.” Meer dames haken aan, constateert hij. Vorig jaar wel zes, dit jaar ook weer vier. De jongste basiscursusdeelnemer is een jongen van 13, de oudste is ver in de zeventig. Ook schoof een vrouw van 30 aan.
Naast de ANI (600 leden) bestaan de imkersbond ABTB (500), de SBI: Stimulering Bedrijfsmatig Imkeren (80, werkzaam op onder meer zaadveredelingsbedrijven) en de grootste club van hobby-imkers: de Nederlandse BijenhoudersVereniging (NBV) met 5000 leden. De NBV bracht woensdag het Deltaplan bijenhouderij in bij regering en Kamer.
Bouw kan zich prima vinden in het initiatief, al ervaart hij de problemen –bijvoorbeeld de geschetste verdwijnziekte– zelf niet. „De eerste vier gezonde volken bracht ik twee weken terug in Ophemert, voor de bestuiving van bessen, pruimen, appels en peren. Maandag gingen er vijf naar Zeewolde, voor de appels.” Deze volken tellen 40.000 tot 50.000 bijen, thuis staan –onder andere voor de cursussen– twee kleinere. Bouw wijst naar de zwaar bestuifmeelde poten van de terugkerende bijen: „Zie je die verschillende kleuren stuifmeel?”
Persoonlijk kan hij geen treurverhalen vertellen. Van imkers die hier bijenspullen halen, hoor ik het wel: bijna iedereen heeft uitval.” Hij schetst een aantal redenen. „Ik wil niet wijzen, maar het vakmanschap van de imker zelf is erg belangrijk. Er moeten altijd voldoende bloemen te vinden zijn binnen een straal van 3 kilometer.” Bestrijdingsmiddelen zijn boosdoeners, maar„bijvoorbeeld in deze buurt wordt voorzichtig gespoten: ’s avonds, als de bijen binnen zijn.” Monocultures, varroamijt, onvoldoende hygiëne –„vernieuw je raatramen op tijd”–, de broedziekte Nosema, die toeslaat bij lage weerstand, de sombere lijst is lang.
Bouw ziet het grootste gevaar in de hoek van de virussen, ook de verdwijnziekte is daaraan te linken: hele volken keren niet terug, sterven gedesoriënteerd in het veld. „Ik kreeg informatie uit Australië over het zogeheten CCD-virus, waar nog geen middel tegen is. Dat verhaal klinkt behoorlijk plausibel.” Twee andere bedreigingen zijn nog de bijenkastkever in Noord- en Zuid-Amerika (exportverbod is van kracht) en de killerbee, een agressief ras met deels Afrikaanse genen.
De Lunterse imker sombert niet, hij noemt zich optimist. „Op 9 mei maken we weer zwermen. Het selecteren van de koningin is erg belangrijk. Bijen houden, het is één groot scheppingswonder.”
Dat de bijenteelt een krachtige impuls nodig heeft, staat vast. „Vroeger ondersteunde de overheid de sector, ook financieel, voor wintervoedsel. Bijenteelt was een bedrijfstak, net als koeien en varkens. Drie bijenconsulenten gingen er langs de weg. Het zou erg goed zijn als die aandacht terugkeerde.”