Van geuzennaam tot scheldwoord
Gereformeerden – voor de een is het een geuzennaam, voor de ander een scheldwoord. In Amsterdam vindt donderdagmiddag de presentatie plaats van ”Het Gereformeerden Boek” van journalist en historicus drs. Willem Bouwman.
”Het Gereformeerden Boek” (uitg. Waanders, Zwolle) is een lees- en kijkboek over hoe gereformeerden vanaf de negentiende eeuw hun leven vormgaven op school, in de kerk, in het verenigingsleven en in de politiek.In zijn voorwoord stelt Bouwman vast dat er vele soorten gereformeerden zijn: oud gereformeerden, christelijk gereformeerden, vrijgemaakt gereformeerden, hersteld gereformeerden, voortgezet gereformeerden. „Eén ding hebben ze gemeenschappelijk, en dat is hun strijdbaarheid.”
De auteur wijst op hun verzet tegen de Duitsers, de strijd tegen de eigen zonde en de verleidingen van de duivel; maar ook op hun strijd voor de waarheid. „Gereformeerden bestrijden elkaar zo vaak en zo indringend, dat er vele kerkscheuringen van kwamen.”
Het beeld dat buitenstaanders van gereformeerden hadden en hebben, is: rechtlijnig, weinig verdraagzaam, stijf en braaf, sober en ingetogen. Toch heeft het gereformeerde verleden veel te bieden dat niet of nauwelijks overeenkomt met het huidige beeld dat men van de gereformeerden heeft, aldus Bouwman. „Zij waren niet altijd rechtlijnig, rationeel en overtuigd van zichzelf. Sterker nog, gereformeerden zeiden dat ze zondaars waren, van nature geneigd tot alle kwaad. Ze geloofden dat alle goede dingen die ze meemaakten, hun door God geschonken waren, en dat ze niets aan zichzelf te danken hadden. Na hun dood zouden ze naar de hemel gaan, niet omdat ze zulke voortreffelijke mensen waren geweest, maar omdat God hun het ware geloof geschonken had.”
Stroomgebieden
De gereformeerde wereld kan volgens Bouwman ruwweg in twee stroomgebieden worden verdeeld, die van de bevindelijke gereformeerden en die van de kuyperiaanse gereformeerden. Zijn boek gaat vooral over het stroomgebied van Abraham Kuyper. Het gereformeerde leven was daarbij meer dan de georganiseerde bijeenkomsten, de formaliteiten en de rituelen waarvan de gedenkboeken bol staan. Vandaar de keuze voor 350 vaak nooit eerder gepubliceerde foto’s van informele momenten en gebeurtenissen. De foto’s zijn voor een groot deel afkomstig uit de collectie van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden) aan de Vrije Universiteit.
Bouwman verkent de bonte gereformeerde wereld: het verenigingsleven, gebruiken en gewoonten in en rond de kerk, verschijnselen zoals het harmonium en het naaikransje, de wereld van het onderwijs (Kampen, Apeldoorn, VU), gereformeerden in de Tweede Wereldoorlog (al of niet onderwerping aan de bezetter?), de stormachtige ontwikkelingen na de oorlog, de Vrijmaking, opkomende oecumene, Samen op Weg enzovoorts.
Dissidenten en afvalligen krijgen een plaats in het laatste hoofdstuk. Een afvallige was bijvoorbeeld de zoon van Abraham Kuyper, Frederik, die in Indië de theosofie omarmde. De vader schreef over Frederik: „Mijn arme jongen blijft in zijn Indische phantasie omdolen. Het smart me zoo diep innig.”
Kuyper wist wat er in Psalm 32 stond: „Wie God verlaat, heeft smart op smart te vrezen.” De schrijver Maarten ’t Hart, die ook een plaats kreeg in het boek, schreef in NRC Handelsblad echter een reeks bijtende Schriftoverdenkingen tegen het Bijbelgebruik in zijn gereformeerde jeugd, die hij liet bundelen onder de titel ”Wie God verlaat heeft niets te vrezen”.