Tucht om vioolspel
Wat hebben we toch tegen allerlei soorten muziekinstrumenten? Neem de piano. Ik herinner me een predikant die een ommezwaai maakte in zijn leven van vrijzinnig naar rechtzinnig, maar er in de eerste de beste gemeente van rechtzinnige signatuur misprijzend op werd aangezien dat hij een piano in huis had. Een witte nog wel.
Alleen al Psalm 150 noemt een serie muziekinstrumenten, en wel om er de lof op God mee te verklanken in de tempeldienst: de bazuin, de luit, de harp, de trommel, de fluit, het orgel en de cimbalen. Slechts het orgel bracht het tot gebruik in de kerkdiensten.En ook dat ging niet altijd voetstoots. Nog zijn er gemeenten in deze wereld waar ook het orgel taboe is. Maar ook waar er verschuivingen zijn gaan optreden in het gebruik van muziekinstrumenten, blijft het orgel toch domineren en zal –bijvoorbeeld– de accordeon niet gemakkelijk binnenkomen.
Verschil in waardering dus van muziekinstrumenten. Waarom? Waarom wel het orgel en niet de harp, waarop David, de psalmist bij uitnemendheid, heeft getokkeld?
De hervormde gemeente van Lexmond kreeg pas in 1791 een orgel. Voordien was de meester van de dorpsschool meestal voorzanger. Maar ambachtsheer Anthony van den Berg en zijn vrouw Elisabeth Port waren daar kennelijk niet van gecharmeerd en schonken daarom het orgel aan de kerk. Het werd op 16 oktober 1791 door ds. Hermanus van Hall ingewijd met een preek over Psalm 92:3-5: „Dat men in de morgenstond Uw goedertierenheid verkondige, en Uw getrouwheid in de nachten; op het tiensnarig instrument en op de luit, met een voorbedacht lied op de harp. Want Gij hebt mij verblijd, Heere! met Uw daden, ik zal juichen over de werken Uwer handen.”
Bij de inwijding van het orgel werd dus teruggegrepen op het „tiensnarig instrument”, op de luit en op de harp.
Opzwepend
Maar nu de viool. Dat is toch een alleszins beschaafd muziekinstrument? In orkesten van allerlei aard en soort scoort de viool hoog. Nu komt de viool niet met zoveel woorden in de Schrift voor, maar zou er veel verschil zijn met het „tiensnarig instrument”?
In Lexmond –en niet alleen daar– stond vroeger echter de viool in een kwade reuk. Waarom? „Vooral vioolmuziek kan opzwepend werken en danspartijen in herbergen en andere gelegenheden konden daardoor wel eens uit de hand lopen, zeker omdat bij die gelegenheid de alcohol ook rijkelijk vloeide” (Walter van Zijderveld in ”Van rooms naar protestant in Lexmond. Wel en wee van de Lexmondse kerk in de periode 1500-1815”).
Onder ds. François Caron, die van 1679 tot 1706 in Lexmond stond, werd Jan Jansen van Maurick door de kerkenraad geadviseerd „om maar van het Avondmaal weg te blijven”, omdat hij tijdens de Lexmondse paardenmarkt van 1685 „in sijn huijs als herbergier het fiool geadmitteert”, oftewel toegelaten had. Hij kwam toch. Daarna vertelde hij de ouderlingen dat hij liever van het avondmaal wegbleef dan dat hij „op de markt niet mocht doen wat hij wilde.”
Het bleef tobben tussen hem en de kerkenraad. Hij bleef op den duur weg van het avondmaal. Toen hij in 1687 was overleden, zette zijn vrouw de herberg voort en haalde toch „een speelman” in huis, waardoor „soo vele lightvaerdigheden der mensen in haer huijs met dansen, springhen, moetwilligheden en droncke drincken ontstont, van welke laetste sonde (…) niet sonder suspicie (verdenking) van oncuijsheijt.” Zij werd toen van het avondmaal geweerd.
Echter, „men bleef maar vioolspelen.” Onder ds. Joachim Frederik van Warmvliet haalde de kerkenraad de touwtjes strakker aan. Tijdens het huisbezoek voor Pasen 1708 kwam ook het avondmaal ter sprake bij de toenmalige herbergierster Beatrix Kock. Ze kwam nooit in de kerk en wilde van „het admitteren van speellieden in haer huijs” geen afstand doen, want: „hoe meer drinckers etc. bij haer komen, hoe dat sy het liever heeft.” Ze zou derhalve, zei de kerkenraad, niet aan het avondmaal worden „uitgenodigd.” Waarop zij repliceerde: „Ick hoop niet dat ick daerom verdoemt sal worden.”
En zo ging het maar door. Ook Dirk Ramaker had een herbergje. Hij en zijn vrouw waren trouwe kerkgangers. Maar op een zondagmiddag voorafgaand aan de paardenmarkt waren ze niet naar de kerk geweest. Toen er een man „een kannigje bier kwam drincken”, maar de Rademakers hem niet toestonden „sijn dienst met de fiool” te presenteren, pakte hij nochtans zijn instrument en speelde een deuntje, terwijl de vrouw die hij bij zich had begon te dansen. Rademaker wees hun de deur, maar mensen die even eerder de kerk waren uitgekomen, hadden met eigen ogen het dansende echtpaar gezien. Toen evenwel de kerkenraad hoorde hoe het gegaan was, konden ze „met een schoon geweten” aan het avondmaal gaan.
Strijkstok
Tal van overpeinzingen wellen op bij deze toestanden. De avondmaalspraktijk, met de uitnodiging aan alle leden tijdens huisbezoek voorafgaand aan de viering, staat ver af van de onze. En met de levenspraktijk van menig avondmaalganger was het ook nogal eens zorgelijk gesteld.
Maar waarom werd en is het orgel het instrument voor de kerkdienst en was de viool lange tijd bestemd voor de kroeg en daarmee samenhangend vermaak? De viool staat ook hoog op de ranglijst onder de zigeuners. Ik denk aan zigeunerbegrafenissen die ik in Hongarije van nabij zag.
De context van het gebruik van onder andere muziekinstrumenten kreeg kennelijk zijn eigen geschiedenis en implicaties. Een gezegde luidt: „Het ligt aan de viool of aan de strijkstok, maar niet aan de speler.” Dat zou ik willen omkeren. Er zijn gelukkig ook begenadigde vioolspelers.