Eens per week in de tobbe
Titel:
”Huishouden, huwelijk, gezin. Huiselijk leven in de 20e eeuw”
Auteur: Pieter Stokvis, uitg. Ad. Donker, Rotterdam, 2002
ISBN 90 6100 536 1
Pagina’s: 176
Prijs: € 19,90. Drie keer per jaar op vakantie, iedere dag onder de douche en huizen die van de voordeur tot de rommelzolder verwarmd zijn: Nederland is een decadent land geworden. Nog maar betrekkelijk kortgeleden was de levensstijl aanmerkelijk soberder. Eens per week ging jong en oud in de tobbe, voor de kachel of in de keuken. Veel huizen hádden een paar generaties geleden niet eens een badkamer en vaak was er maar één vertrek met een brandende kolenkachel. Een logeerpartij bij familie was voor velen het maximaal haalbare qua vakantiebestemming. In een recent verschenen boek worden deze en andere veranderingen in de huiselijke sfeer en de gevolgen hiervan voor de gezinsverhoudingen door middel van interviews vastgelegd.
plattekst(u20,1,0(De verhalen die in ”Huishouden, huwelijk, gezin” worden verteld zijn in zekere zin helemaal niet zo bijzonder. Het gaat om herinneringen van mensen aan de meest alledaagse dingen van hun leven en welke veranderingen ze daarin doormaakten. Wat deden ze op zondag, hoe werd de tafel gedekt, hoe vaak gingen ze in bad, hoe spraken ze hun ouders aan, met welke kinderen mochten ze spelen. Onderwerpen die zo voor de hand liggen dat kleinkinderen er hun grootouders bijvoorbeeld niet zo snel naar zullen vragen. Jammer eigenlijk, want dit boek laat zien dat dergelijke verhalen de grote maatschappelijke ontwikkelingen een heel eigen kleur geven.
Al wordt er over deze dingen door de verschillende generaties weinig gesproken, iedereen is tot op zekere hoogte in staat het huiselijke leven van zijn familie te reconstrueren aan de hand van oude (zwart-witte) foto’s. In het boek zijn er ook enkele tientallen opgenomen. Daarop kinderen met autoped (midden op straat!), demonstraties van de gymnastiekvereniging, een groepje jonge mensen met fietsen (de jongens in pak en met stropdas), een moeder met een langzaamwasser en gezinnen rond de hoge tafel gebogen over een spelletje. In iedere familie circuleren zulke foto’s: oud ogende volwassenen met grote brilmonturen, moeders in jasschorten, tantes in minirok, opa’s in uniform en blote peuters in een teil op het aanrecht. Zo ging dat in die tijd.
Interviews
De auteur, Pieter Stokvis, was van 1981 tot 1985 als stadsgeschiedschrijver verbonden aan het Haags gemeentearchief. In die tijd ontdekte hij dat er weinig systematische studies zijn over de veranderingen in de huiselijke en de persoonlijke sfeer in de twintigste eeuw. Met dit boek maakt hij een begin met het vullen van deze leemte. Zonder al te veel pretenties: Stokvis zegt door middel van vragenlijsten en interviews alvast „enige veranderingen in levensstijl” sinds 1920 te hebben bijeengebracht. „Het eerste doel van dit onderzoek is, persoonlijke ervaringen vast te leggen die zo alledaags zijn dat ze niet altijd opgeschreven worden, maar wel herinnerd, als iemand ernaar vraagt.” De persoon die het op zich neemt om de geschiedenis van het privé-leven te gaan schrijven, kan hier zijn voordeel mee doen.
Het boek is gebaseerd op 26 interviews met mensen uit een aantal tijdperken en met diverse achtergronden. Voor in het boek worden de antecedenten per persoon (werkkring van de vader, kerkelijke gezindte, eigen werkkring en gezinssamenstelling) uiteengezet. In de meeste gevallen werkte men onder een pseudoniem aan het onderzoek mee. De respondenten zijn voornamelijk afkomstig uit de gegoede burgerij (acht) en de middenstand (veertien). Het bleek niet eenvoudig om mensen afkomstig uit het arbeidersmilieu op te sporen. In totaal werkten er uit deze groep slechts vier personen mee.
De interviews zijn dus niet representatief voor de ontwikkelingen in heel Nederland. Met name het dagelijkse leven van de gewone man blijft onderbelicht.
Bovendien is het soms dubieus om op grond van de ervaringen van slechts 26 mensen algemene uitspraken te doen over maatschappelijke ontwikkelingen. Het is bijvoorbeeld nogal ongenuanceerd om op grond van deze interviews te stellen dat in de jaren zeventig voorechtelijk geslachtsverkeer en ongehuwd samenwonen normaal werden gevonden (in het hoofdstuk over seksualiteit en huwelijk). De werkelijkheid was en is diverser dan hier wordt gesteld.
Standsbesef
”Huishouden, huwelijk, gezin” is een vrij zakelijk geschreven boek. De hoofdstukken zijn thematisch gerangschikt. De auteur heeft de getuigenissen van de geïnterviewden gegroepeerd in clusters als godsdienstige scheidslijnen, standsbesef, wooncultuur, eetgewoonten, lichaamshygiëne, seksualiteit, vrijetijdsbesteding en opvoeding. Aan het eind van elk hoofdstuk wordt in een samenvatting de grote lijn getrokken.
De feiten worden vrij kaal gepresenteerd, van romantisering en sfeertekening is geen sprake. Bovendien blijf je een beetje heen en weer bladeren omdat de antecedenten van de geïnterviewden voor in het boek staan. En als je een verhaal leest over hoe mensen de zondag invulden, wil je bijvoorbeeld graag weten in welk milieu en welke kerkelijke gezindte dit speelde. Daarvoor moet je voor in het boek zijn.
Het aardige van het boek is dat de respondenten terugblikken op hun eigen huiselijke leven en daar ook commentaar op geven. Er worden -vooral uit de jeugdjaren- opmerkelijk veel details boven tafel gehaald. Vooral voor de groep geboren in de eerste decennia van de twintigste eeuw geldt dat ze veel ingrijpende veranderingen hebben doorgemaakt. Daar wordt echter weinig ophef over gemaakt. Het lijkt soms zelfs alsof men pas door de gestelde vragen tot de ontdekking komt wat er allemaal gebeurd is. Over de informalisering van de maatschappij merkt een in 1912 geboren hoge ambtenaar op: „Dat de ambtenaren op mijn oude kantoor (…) de Commissaris van de Koningin nu tutoyeren, schokt mij nog diep. (…) Anderzijds is mijn werkster nu één van mijn beste vriendinnen!”
Centrale verwarming
Het is overigens opmerkelijk dat juist betrekkelijk eenvoudige veranderingen volgens de respondenten grote gevolgen hebben gehad. In de tijd van de kolenkachel speelde het gezinsleven zich hoofdzakelijk rond deze warmtebron af. Er was vaak maar één vertrek verwarmd, in de rest van het huis -hoe groot ook- was het dus in de winter zo koud als in een ijskelder. Slaapkamers werden beschouwd als kamers die louter bestemd waren om er te slapen. De komst van centrale verwarming bracht mee dat het normaler werd gevonden dat kinderen zich op hun eigen kamer terugtrokken, voor huiswerk of om te spelen. In dezelfde periode (jaren zestig) raakte het ongebruikelijk om kinderen bij elkaar in bed of op de slaapkamer van de ouders te laten slapen. De centrale verwarming gaf dus -met enige overdrijving gesproken- de aanzet tot individualisering.