Volgens het openbaar ministerie liet de Veenendaler de twee meisjes, van wie er een minderjarig was, enkele weken op de wallen in Amsterdam aan de slag gaan.Hij had met beide een relatie gehad en zou zich tijdens de verhouding zeer dominant tegenover zijn vriendinnen hebben opgesteld.

De meisjes moesten een tatoeage met de naam van A. laten zetten, een van hen zou bovendien door de Veenendaler zijn verkracht.

De rechtbank in Utrecht veroordeelde de loverboy vorig jaar tot vier jaar cel. Justitie, die acht jaar had geëist, ging in hoger beroep.

Het OM vond in tegenstelling tot de rechters dat de Veenendaler zich schuldig maakte aan verkrachting en het jonge zoontje van zijn vriendin mishandelde.

Het hof acht dit laatste feit echter niet bewezen. Ook de verdachte ging naar het hof omdat hij zegt onschuldig te zijn.

A. ontkent alle aanklachten. Hij stelde dat de meisjes er zelf voor kozen de prostitutie in te gaan. De verdachte bracht hen een paar keer per week vanuit Veenendaal naar Amsterdam, gaf de man toe.

Nooit zou hij echter geld hebben overgehouden aan de ‘werkzaamheden’ van de vriendinnen, aldus de verdachte.

De openbaar aanklaagster vond dat A. een klassiek voorbeeld is van hoe een loverboy te werk gaat. „Meisjes worden ingepalmd, er wordt aardig tegen hen gedaan en hun wordt een dak boven hun hoofd aangeboden. Daarna moeten ze de prostitutie in en hun verdiensten afgeven”, zo schetste de advocaat-generaal activiteiten van de Veenendaler.

Vanwege deze „uitbuiting van vaak naïeve meisjes” eiste justitie een gevangenisstraf van zes jaar.