De laatste uit de kring van MacCheyne
„Ik heb de man gevonden.” Zo reageerde de Schotse prediker Robert Murray MacCheyne tegenover enkele studenten op de preek van een jonge predikant die in St. George’s Church in Edinburgh voorging. Graag wilde hij kennismaken met deze Alexander Moody Stuart. Ze werden vrienden in het geloof en kwamen wekelijks bij elkaar voor een gebedsuur. MacCheyne stelde zijn studievrienden Andrew en Horatius Bonar en Alexander Somerville aan Moody Stuart voor. Moody Stuart overleefde hen allen en stierf op hoge leeftijd.
Alexander Moody werd in Paisley geboren. Na zijn bekering en roeping tot het ambt studeerde Moody Stuart in Glasgow en Edinburgh. Als proponent evangeliseerde hij een tijd lang op het zogenaamde Holy Island bij de Engelse kust, waarna hij hulppredikant werd van de St. George Church. In 1837 werd hij predikant van de nieuwe gemeente St. Luke’s in Edinburgh. De meeste leden van deze gemeente gingen met de grote Afscheiding (Disruption) in 1843 over naar de Free St. Luke’s. Tot 1887 bleef hij hier onafgebroken dienstdoend predikant, hoewel hij vanwege zijn gezondheid enige tijd in Madeira en Brazilië verbleef. Daar maakte hij kennis met het zendingswerk van Robert Kalley.Schots reveil
Moody Stuart was gevormd in de kringen van het Schotse reveil, dat was ingezet door mannen als Andrew Thomson en Thomas Chalmers. Zijn prediking vertoont duidelijke trekken van de traditionele theologie in Schotland, die vooral in de zeventiende eeuw een bloeitijd beleefd had. Hij was een expert in het beschrijven van het zielenleven en was daarbij ontdekkend en in bepaalde opzichten introspectief.
Het is echter niet zo dat hij de bevinding in zijn preken liet heersen over de tekst die hij behandelde. Zijn nagelaten geschriften, die ook veel preken bevatten, laten zien dat hij steeds het Woord laat spreken, maar wel zodanig dat de toepassing door zijn gehele betoog verweven is. Daarbij klinkt ook regelmatig het appel door en hoedt hij zich voor een boodschap die voor de onbekeerden vrijblijvend is.
Moody Stuart vond dat een predikant het volk geen waarheden moest verkondigen waarvan hijzelf geen persoonlijke bevinding had. Volgens zijn zoon ging hij zelfs nog verder en sprak hij over tegenwoordige doorleving van de waarheden, om aan te geven dat de prediker zich ervan bewust is dat het leven met de Heere een dagelijkse ervaring moet zijn. De godsdienstige beleving dreigde de standaard te worden waaraan de gemeente moest worden geconformeerd. Er waren gemeenteleden voor wie zijn preken te hoog gegrepen waren, of die zich ergerden aan zijn grote nadruk op de bevinding.
Bewogenheid
Opvallend is de grote bewogenheid die in zijn preken doorklinkt. Vooral in zijn avondmaalspreken besteedt hij veel aandacht aan de ongelovigen. In een preek over de tekst: „En nog is er plaats” merkt hij op: „Omdat we als predikanten zo weinig in onze binnenkamer zijn, daarom zeggen we de mensen niet aan: „Dwing ze om in te gaan.”” De gewilligheid en de reddende liefde van Christus zijn in deze preek het uitgangspunt om zondaren tot het geloof te bewegen. Daarbij geeft hij wel aan dat de mens onwillig en onmachtig is om tot Christus te komen. „Maar de Heere zegt: „Kom!” en Hij maakt gewillig op de dag van Zijn heirkracht.” „Al dat de Vader geeft, zal tot Hem komen.”
Moody’s prediking droeg veel vrucht, vooral in tijden van ”revival”, zoals in 1859, toen ook in de St. Luke’s velen tot geestelijke doorbraak kwamen. Hij liet bekende opwekkingspredikers als Brownlow North en Gratten Guiness voorgaan, ook al waren zij geen presbyteriaan.
Zo scherp als hij kon zijn om mensen wakker te schudden, zo liefelijk en mild was hij als mensen om toelating tot het heilig avondmaal vroegen. Een vrouw verhaalt dat zij in 1846 naar de St. Luke’s ging en met Moody Stuart over haar geloofsleven wilde spreken. „Met vreze en beven kwam ik om met hem te spreken voor de avondmaalsbediening in oktober, maar ik vond dat hij zo liefdevol en vriendelijk was dat ik nadien nooit meer enige vrees gehad heb als ik naar hem toeging.”
Een ander lid, dat al avondmaalganger was, vertelt van haar eerste ontmoeting met de voorganger: „Hij ging met mij de studeerkamer in en sprak van zonde en van de wonderen van verlossende liefde. Na enige tijd in gesprek te zijn, zei hij: „Een hoge natuurlijke staat is gelijk aan een lage geestelijke staat. Ik weet niet waarin u zich bevindt. De Heilige Geest is zeker bij u aan het werk, maar”, en hierbij hief hij zijn vinger op, „er moet wel een grens worden overschreden.””
Kanselredenaars
St. Luke’s was een bloeiende gemeente met veel kinderen van God. De ligging in deze Free Church was wel wat anders dan die van zustergemeenten in Edinburgh. Kanselredenaars als Thomas Guthrie trokken veel volk, maar hun prediking had over het algemeen niet de diepte van die van Moody Stuart. In die tijd sprak men van de meer intellectuele vroomheid van de Lowlands, waartoe de hoofdstad behoorde, en van de meer subjectieve prediking in de Hooglanden, die inherent was aan het geestelijk leven dat daar overvloedig aanwezig was. Geen wonder dat een bevindelijke prediker als John Kennedy uit Dingwall ook in de St. Luke’s graag gehoord werd. En Rabbi Duncan, hoogleraar aan het New College, die ook een sterk bevindelijke inslag had, voelde zich ook thuis in de gemeente St. Luke’s. Vaak zat Moody Stuart met tranen onder de prediking van zijn vriend. Velen uit de omgeving kwamen luisteren en ook buitenlanders waren soms onder het gehoor, zoals de Hollandse gezelschapsman en zeekapitein Hart.
Moody Stuart had een open oor en hart voor ontwikkelingen in Gods Koninkrijk. Daarom is het niet juist om hem als een mysticus af te schilderen die zich alleen bezighield met zelfbespiegeling en innerlijke vroomheid. Hij voerde regelmatig het woord op de vergaderingen van de jaarlijkse synode. Sommige ontwikkelingen, zoals die van de opkomende Schriftkritiek en kerkvereniging met de United Presbyterian Church, hadden zijn instemming niet. Dan kon men rekenen op protest. Hij had de Schotse presbyteriale traditie hoog staan, zonder deze te verabsoluteren. Meermalen maakte hij buitenlandse reizen, zoals naar Tsjechië en Hongarije. Als bestuurslid was hij jarenlang betrokken bij de zending onder de Joden in Oost-Europa.
Enige tijd was hij in Ierland om daar te evangeliseren. Met afschuw sloeg hij daar de ‘afgoderij’ van de Rooms-Katholieke Kerk gade. Hij verzette zich tegen elke vorm van meer invloed van Rome op het maatschappelijke leven. Moody Stuart wilde een protestant zijn in hart en nieren die geen enkel compromis met het pausdom kon dulden. Hij voelde zich verwant met hen die hun goed en bloed hadden gegeven voor de zaak van de Reformatie.
Zijn boeken hadden een goed onthaal. Zo verschenen een verklaring van het Hooglied, een verhandeling over de drie Maria’s, een geschrift over het leven van zijn zielsvriendin, de hertogin van Gordon en niet te vergeten zijn boek over dr. John Duncan. Nog steeds worden bekende werken van hem herdrukt.
Vanwege zijn grote verdiensten voor de kerk kreeg hij in 1875 kreeg hij een eredoctoraat van de universiteit van Edinburgh. In hetzelfde jaar viel de eer hem te beurt om op de General Assembly van de Free Church als moderator (preses) op te treden.
Psalm 103
Moody Stuart was de laatste van de vriendenkring van MacCheyne. Hij overleed op 31 juli 1898. Op zijn sterfbed haalde de oude leraar zijn lievelingspsalm aan: „Loof de Heere, mijn ziel, en vergeet geen van Zijn weldaden; Die al uw ongerechtigheid vergeeft, Die al uw krankheden geneest.” En met blijdschap riep hij uit: „Ik geef mijn lichaam over aan het graf, waar ook het heilig lichaam van mijn Zaligmaker lag.”
Zijn begrafenis vond niet in Edinburgh plaats, maar in Kilspindie (een dorpje vlak bij Dundee). Met Moody Stuart ging een generatie heen die een belangrijk stempel had gedrukt op het geestelijke leven van Schotland.