Rokers
Rokers bevinden zich in alle lagen van de samenleving, dus ook onder juristen. Of prof. mr. Teunissen, hoogleraar bestuursrecht, rookt vermeldt het artikel niet, maar in Nederlands Juristenblad NJB (11/2009) spreekt hij de hoop uit dat het gerechtshof in de door het café De Kachel aangespannen rechtszaak „de kachel aanmaakt met het rookverbod.” Volgens de auteur is dit verbod namelijk in strijd met de wet en maakt de wetgever met dit verbod misbruik van zijn bevoegdheden. Het is juist dat de staat met de Tabakswet een legitiem doel nastreeft, te weten de bescherming van de volksgezondheid. Prima en toelaatbaar, zolang het maar gaat om bescherming van derden tegen ongewild meeroken.
Als het echter gaat om burgers die er welbewust voor kiezen een café te bezoeken waar wordt gerookt, is het niet aan de staat die burger tegen zichzelf te beschermen. Daarmee wordt de grens tussen de publieke en de private sfeer (die in een totalitair regime niet wordt gerespecteerd) overschreden. Immers, wat is dan nog het verschil met een totaalverbod op roken, ook in de eigen woning? De staat moet volwassen mensen niet tegen eigen gedrag waar anderen geen last van hebben, willen beschermen. De auteur trekt een lijn met nazi-Duitsland, waarin volksgezondheid ook geen private zaak meer was, want: „uw lichaam behoort de natie toe.”In NJB 10/2009 gaat prof. I. Weijers, hoogleraar jeugdstrafrecht, in op de positie van ouders in het jeugdstrafrecht. Het ene idee na het andere wordt op dit terrein gelanceerd: ouders verplichten tot een opvoedcursus, ouders aansprakelijk stellen voor door het kind veroorzaakte schade, korting verlenen op de kinderbijstand, verplicht aanwezig zijn op de terechtzitting etc. Al deze voorstellen hebben gemeen dat (ook) de ouders worden gestraft voor misdragingen van hun kind.
De schrijver vindt het echter opvallend hoe weinig wordt stilgestaan bij de problemen die het op deze wijze ”straffen” van de ouders met zich meebrengen. Ten eerste is het gedrag van het kind vrijwel nooit een-op-een terug te voeren op problematisch gedrag van de ouders. Tal van achtergrondfactoren, zoals gedragsproblemen, verkeerde vrienden en omgevingsoorzaken, spelen een rol bij het plegen van strafbare feiten. Ten tweede is de gedachte dat het onwil bij de ouders betreft een verkeerde: het gaat hoofdzakelijk om onmacht bij de ouders. Hoe groter de problemen in het gezin, hoe moeilijk het voor ouders is gedrag van het kind te beïnvloeden. Tot slot speelt bij al deze ideeën het belang van het kind zelf geen rol. Het straffen van ouders zal immers (nog) meer spanningen in de relatie meebrengen in plaats dat hulp en ondersteuning bij de opvoeding het gevolg zijn. Het onder dwang moeten verschijnen op de zitting, eventueel met politiedwang, zal geen constructieve dialoog tussen ouders en rechtbank waarborgen, waar dat met ouders die uit zichzelf verschijnen vaak wel het geval is.
Om al deze redenen valt er van de ideeën weinig effect te verwachten. De auteur bepleit in plaats daarvan een sterkere positie van de ouders in de fase van het opsporingsonderzoek, bemoeienis met het gezin als geheel om te helpen opvoedingsvaardigheden te verbeteren en het stimuleren van betrokkenheid bij slachtoffer-daderbemiddeling.
Eveneens ongelukkig omtrent bepaalde acties van de staat in het verband van jeugdzorg is Ombudsman Brenninkmeijer in NJB 7. Het jeugdstrafrecht wordt steeds meer toegepast. In Nederland kunnen aan het aantal strafrechtelijk veroordeelde kinderen ook nog honderden kinderen worden toegevoegd die wegens plaatsgebrek in een strafinrichting zitten te wachten op opname. De VN uitten ernstige kritiek op het gezamenlijk plaatsen van te straffen en te beschermen kinderen. De jeugdzorg staat onder grote druk en de auteur wijt dit voor een belangrijk deel aan de beslissing om de gezinsvoogd in de zaak-Savanna strafrechtelijk te gaan vervolgen. Als een reflex geldt nu in de jeugdzorg dat veel vaker en sneller naar het zwaarste middel wordt gegrepen bij probleemgezinnen: uithuisplaatsing. Daarmee vervalt de verantwoordelijkheid van de gezinsvoogd voor het lot van het kind.
De auteur noemt het besluit om een gezinsvoogd te gaan vervolgen dan ook een „ramp voor de jeugdzorg.” Door de toename van het aantal uithuisplaatsingen neemt het gebrek aan beschikbare plaatsen en daarmee de wachtlijsten ook toe. Dit leidt er weer toe dat er meer kinderen ten onrechte worden vastgehouden. Onlangs heeft een kinderrechter dan ook beslist dat, nu behandeling uitbleef, de uithuisplaatsing niet werd verlengd.
Een directe oplossing voor het probleem is dat niet, maar het is de enige juiste: het grondrecht dat onrechtmatige vrijheidsbeneming verbiedt, mag niet worden geschonden. Bovendien stelt het Kinderrechtenverdrag dat opsluiting een uiterste maatregel moet zijn en dan nog voor de kortst mogelijke duur. Minister Rouvoet doet goede dingen, maar de schrijver vreest dat het nog wel even zal duren voordat Nederland met opgeheven hoofd het VN-comité kan aankijken.
Mr. A. Klaassen, advocaat bij Bouwman Van Dommelen Advocaten Reageren aan scribent? focus@refdag.nl.