Hokjesdenken
Wie denkt er niet in hokjes? De meeste mensen doen dat op een bepaalde manier wel. Het helpt ons om onze gedachten te ordenen. Het helpt ook om gebeurtenissen en menselijke reacties te begrijpen. Van een kind verwacht je iets anders dan van een puber en een puber reageert weer anders dan iemand van middelbare leeftijd.
Door in hokjes te denken kun je zaken dus relativeren. In het verlengde hiervan kan het denken in hokjes ook leiden tot een vorm van humor. Zo is er een bekend grapje onder artsen: chirurgen kunnen alles, maar weten niets; internisten weten alles, maar kunnen niets en pathologen weten alles en kunnen alles, maar alleen achteraf. Het grapje is feitelijk gezien onjuist, maar het geeft wel iets weer van de gedachtewereld.Deze constatering leidt tot een interessante gedachte, namelijk dat de gedachtewereld helemaal niet op feiten gebaseerd hoeft te zijn. Een ander grapje zou dit kunnen illustreren: waarom draagt een chirurg een mondlap tijdens de operatie? Anders zou hij zijn mes aflikken. Iedereen zal begrijpen dat dit feitelijk nonsens is, maar toch past dit grapje op de een of andere manier in de hokjes van onze gedachtewereld.
Deze voorbeelden zouden moeiteloos zijn uit te breiden. Iedereen kent de voorbeelden van bepaalde typen auto’s die in verband worden gebracht met de rijstijl.
Toch kun je natuurlijk niet zeggen dat iedere bezitter van een snelle TDI een bumperklever is. Het is blijkbaar zo dat de hokjes in ons denken wel een bepaalde relatie met de werkelijkheid hebben, maar dat die relatie soms maar heel zwak is. Soms is die relatie maar in een deel van de gevallen aanwezig.
Het probleem is dat het hokjesdenken, hoe nuttig soms ook, kan leiden tot verstarring. Hokjesdenken hebben we nodig om de wereld om ons heen te begrijpen en te interpreteren, zodat we ons gedrag erop kunnen afstemmen. Juist in onbekende situaties biedt het een bepaalde veiligheid, maar tegelijkertijd leidt het tot vooringenomenheid. Alsof pathologen alleen maar met dode mensen bezig zouden zijn bijvoorbeeld. In werkelijkheid is 99 procent van het werk gericht op levende patiënten. Voor insiders ligt dit voor de hand, maar zelfs binnen de medische beroepsgroep moet ik dit soms uitleggen. Als je dus niet over de juiste informatie beschikt, kan hokjesdenken leiden tot onterechte vooroordelen.
Hokjesdenken is dus alleen veilig als over de juiste informatie wordt beschikt. Bovendien moet die informatie op de juiste manier met de hokjesgeest in verband worden gebracht. Je zou dus kunnen zeggen dat mensen hun oordeel moeten uitstellen totdat ze zeker weten dat ze over voldoende informatie beschikken. Voor die tijd zou je alleen een voorlopig oordeel moeten geven en zou je moeten openstaan voor veranderingen van inzicht. Voor mensen met behoefte aan zekerheden is dit een rampscenario.
In het dagelijkse leven kan dat best moeilijk zijn. Stel je voor dat iemand met een goede naam opeens een kinderverkrachter blijkt te zijn. Het zou een schok betekenen en die persoon zou opeens ingedeeld moeten worden in het hokje van mensen met een slechte naam. Opvallend is dat het andersom nog moeilijker lijkt te zijn. Het oude spreekwoord „beter is een goede naam dan goede olie”, is veelzeggend. Wanneer iemand niet goed bekendstaat, is het een bijna onmogelijke opgave zijn reputatie te verbeteren. Er lijkt dus sprake te zijn van eenrichtingsverkeer in onze gedachtewereld.
Wat heeft de lezer aan deze bespiegelingen? Ik zou het antwoord willen betrekken op het geheel van onze gezindte; met name op het denken in richtingen, stromingen en kerken. Verkeren we in de fase dat we gemak hebben van ons hokjesdenken of verkeren we in de fase dat we er last van hebben? Zelf denk ik het laatste. We hebben dus collectief last van onze zekerheden, omdat ze geleid hebben tot verstarring. Het wordt tijd voor een nieuwe (tijdelijke) indeling.
De auteur is arts in het Universitair Medisch Centrum Groningen.Reageren aan scribent? gedachtegoed@refdag.nl.