Binnenland

Leven met een geheime afkomst

Als kind heeft ze een vaag besef dat ze anders is dan haar broer en zussen. Ook het idee dat haar vader niet haar echte vader is, dringt zich al vrij jong aan haar op. Na jaren wil ze het taboe doorbreken, maar ze vangt bot. De familie van Roos Tuinman (67) heeft het boek over het verzwegen vaderschap gesloten en toont geen bereidheid het alsnog te openen. „Ik heb een stil verlangen dat mijn vader een fijne man moet zijn, dat ik op hem lijk.”

27 March 2009 08:10Gewijzigd op 14 November 2020 07:36
Roos Tuinman heeft er na een moeilijke periode mee leren leven dat ze niet weet wie haar biologische vader is. „Maar ik ben nog wel heel nieuwsgierig naar hem. Wat voor persoon is hij?” Foto RD, Anton Dommerholt
Roos Tuinman heeft er na een moeilijke periode mee leren leven dat ze niet weet wie haar biologische vader is. „Maar ik ben nog wel heel nieuwsgierig naar hem. Wat voor persoon is hij?” Foto RD, Anton Dommerholt

Ze woont in een ruim en licht appartement in het centrum van Hilversum, met uitzicht op de Sint-Vituskerk. Terwijl haar man Jan koffie schenkt, neemt de energiek ogende vrouw -een Jodenster om de hals- plaats in een fauteuil in de stijlvol ingerichte kamer. Aan de wand hangen schilderijen die ze zelf maakte. Stillevens, landschappen. Ze was al niet zo jong meer toen ze haar creatieve talenten ontdekte en ging ontwikkelen. „Van wie heb ik dat?” vraagt ze zich af. „In elk geval niet van mijn moeder. Ik denk wel eens: Zou ik het van mijn vader hebben?”De vraag wie haar biologische vader is, houdt Roos Tuinman al vele jaren bezig. Haar levensgeschiedenis begint in Amsterdam, in oorlogstijd. „Mijn moeder was een Jodin. Ze was getrouwd met een niet-Joodse man. Ik had drie oudere zussen en een broer, die allemaal in een kindertehuis zaten toen ik in 1941 werd geboren. Mijn moeder was niet in staat goed voor mij te zorgen. Majoor Bosshardt van het Leger des Heils heeft mij kort na de geboorte naar het tehuis gebracht waar ook mijn broer en zusjes zaten. Later moesten we als onderduikkinderen diverse keren naar een andere plek. In vijf jaar tijd heb ik in tien verschillende kindertehuizen gezeten.”

Als kind weet Roos in eerste instantie niet beter of de man van haar moeder is haar vader. Rond 1952 hoort ze echter dat die voor het uitbreken van de oorlog bij zijn vrouw is weggegaan -over de reden wil ze niet uitweiden- en pas na de oorlog bij haar terugkeerde. „Hij kan mijn vader dus niet zijn. Nadat hij was teruggekomen zijn mijn moeder en hij samen aan de drank geraakt. Ze kregen nog een kind, een meisje. Na tien dagen werd ze in een pleeggezin geplaatst. Tot hun dood toe hebben mijn ouders flink gedronken.”

Tamboerijn

Tijdens de oorlogsjaren verblijft Roos achtereenvolgens in diverse internaten, samen met haar broer en zussen. „Het Leger des Heils heeft er altijd voor gezorgd dat we zo veel mogelijk bij elkaar bleven.” Haar herinneringen aan de opvang door het Leger zijn positief. „Ik zie mezelf nog aan tafel zitten met een bordje eten, een mesje en een vorkje. Er waren mensen die muziek maakten met een tamboerijn en er werd gezongen.”

Als de oorlog in 1945 ten einde is, draagt het Leger des Heils de kinderen over aan het rooms-katholieke internaat Sint-Jozefhuis in Amsterdam. Het afscheid wordt voor Roos een traumatische ervaring. „Mijn zusjes huilden toen we weggingen. Ik begreep niet waarom, maar ik dacht: Ik moet ook maar huilen. Bij het internaat, waar vooral schipperskinderen verbleven, gingen mijn zussen naar de ene kant van het gebouw. Ik was nog klein en ging als enige naar de andere kant, waarna ik hen niet meer terugzag. Als ik naar buiten keek, zag ik tralies. ’s Avonds huilde ik mezelf in bed in slaap.”

Op de zondagen gaan Roos, haar broer en zussen naar huis. „Speelgoed was er niet, en het stonk er. Als mijn moeder in een stoel zat te lezen, kamde ik haar haren. Zo vermaakte ik me. Onze ouders deden niets met ons. Toch ging ik altijd graag naar huis, omdat ik dan bij mijn zussen was.

Op een dag -ik was toen elf jaar- vertelde ik aan mijn vader dat de rector van het internaat tegen mij had gezegd: „Wat ben je toch een lekker Jodinnetje.” Ik was daar heel blij mee, want het was een van de weinige positieve opmerkingen die ik hoorde. Maar mijn vader werd kwaad en schreeuwde: „Als je mijn kind was geweest, had ik je nooit de Joodse naam Roos gegeven.” Vanaf dat moment was ik niet meer trots op mijn Jood-zijn.”

Hoewel ze er in die tijd nauwelijks bij stilstaat, vormt deze gebeurtenis voor Roos een van de eerste aanwijzing dat haar afkomst met een geheim is omgeven. Ook een andere herinnering plaatst ze later in dat kader. „Het internaat had zogenaamde weldoeners. Als die op bezoek kwamen, moesten we opstaan en hen groeten. Ik werd altijd door de moeder-overste uit de groep gehaald. „Roosje, vertel jij eens aan deze mensen waarom je hier bent”, zei ze. Als ik antwoordde dat mijn vader en moeder in een te klein huis woonden, werd er minderwaardig gelachen. Dat gebeurde niet één keer, maar telkens weer.”

Schoonmaker

Als haar broer en zussen het internaat een voor een verlaten, blijft Roos er als enige uit het gezin achter. Ze is inmiddels vijftien jaar en allerlei vragen bestormen haar. „Ik begon een gemis van warmte te voelen en ging nadenken: Waarom zit ik hier? Waarom mag ik niet doorleren? Ik kon naar de mulo, maar ik moest als schoonmaker in het internaat aan de slag. Hoe moest het verder met mijn leven? Ik bestookte de nonnen met mijn vragen, die zij niet konden beantwoorden.”

Op zestienjarige leeftijd wil ze weg uit het Sint-Jozefhuis, waar ze elf jaar heeft gewoond. Haar vader regelt een kamer voor haar boven een café. Een zus en zwager steken daar een stokje voor en nemen Roos in huis. „Ze hadden een kleine woning in Hilversum en hun tweede kind was op komst. Het was een moeilijke situatie voor mij, want ik had nog nooit een gezinsverband gekend. Ik dorst het niet te zeggen als ik nog een sneetje brood lustte, bang dat ik dan weg zou moeten.”

Na een halfjaar zoekt Roos elders onderdak. Ze zegt haar baan als verkoper bij Vroom & Dreesmann op en gaat als schoonmaker in een ziekenhuis in Hilversum aan de slag, waar ze inwoning krijgt. Ze ontmoet Jan Tuinman, met wie ze op haar twintigste trouwt, terwijl ze al in verwachting is van een kind. De zwangerschap roept veel spanning op. „Ik durfde het tegen niemand te zeggen, maar ik was bang dat ik net zo zou zijn als mijn moeder en niet van mijn kind zou houden. Toen onze zoon werd geboren was die angst ineens voorbij en wist ik: Dit kind is van mij, ik zal alles voor hem doen.”

Het gezinsleven en de opvoeding van uiteindelijk vier kinderen slokken de aandacht van Roos jarenlang op. Ze cijfert zichzelf weg. „Ik moest een goede moeder zijn, een baan hebben en lief zijn voor Jan. Toen ons eerste kindje werd geboren, vroegen we ons af: Hoe gaan we om met het geloof? Jan is gereformeerd grootgebracht, ik strengkatholiek. We vonden het allebei belangrijk dat onze kinderen de Bijbel zouden kennen en hebben ze daarom naar een christelijke school laten gaan. We wilden hen waarden en normen meegeven: aandacht hebben voor elkaar, naar elkaar luisteren, voor elkaar opkomen.”

Huisschilder

Als haar kinderen ouder worden en de eersten het huis uit zijn, belandt Roos in een identiteitscrisis. „Van het ene op het andere moment stortte ik in, begon te huilen en kon niet meer stoppen. Ik wist niet wie ik was. In het internaat had ik het gevoel gekregen dat ik niets waard was. Ook was ik me er al vroeg van bewust dat ik anders was dan mijn zussen en dat mijn vader niet mijn echte vader was. Ik lijk niet op mijn zussen, qua uiterlijk niet en qua karakter evenmin.”

Slechts eenmaal onthult een zus „tussen neus en lippen door” iets van het familiegeheim. „Ze zei dat het om een Jodenman ging, die onder ons woonde en huisschilder was. Hij zou tegen mijn moeder hebben gezegd: Als de oorlog is afgelopen, zorg ik voor je kindertjes. Maar ze hebben hem nooit meer gezien. Toen ik dit hoorde, keek ik er niet van op. Het was meer een bevestiging voor me: Ik heb gelijk, ik wist het altijd al.”

Roos laat de kwestie op dat moment rusten. Ze rakelt die pas weer op als haar dochter, jaren later, zwanger is en tegen haar zegt: Ik wil weten wie jouw echte vader is. „Toen wilde ik het ook weten. Ik ben naar mijn oudste zus gegaan, maar die had mijn andere zussen intussen beloofd er niet meer over te zullen spreken. Later heb ik mijn moeder er een keer naar gevraagd. Zij maakte direct een afwerend gebaar, en riep alleen maar: Nee, nee!”

Sindsdien blijft de persoon van haar vader voor Roos in nevelen gehuld. Desondanks vindt ze na een moeilijke periode van bijna tien jaar een balans in haar leven. „Ik ben bij verscheidene hulpverleners geweest, maar het klikte niet. Uiteindelijk kwam ik bij een psychiater die alleen maar luisterde. Toen ik wegging, zei hij: „Je bent toch een aardige vrouw, een goed mens.” Dat was de eerste keer dat het echt tot me doordrong dat ik niet onaardig en slecht was.”

Het is een van de gebeurtenissen die Roos helpen om haar negatieve zelfbeeld om te buigen. Ze noemt ook een bezoek in die periode aan het Amsterdamse internaat waarin ze het grootste deel van haar jeugd heeft doorgebracht. „Tegen een van de zusters zei ik dat ik niet begreep dat ik vier lieve kinderen had, omdat ik zelf helemaal geen goed mens was. Daarop zei ze: „Roos, jij was een geweldig kind, maar je paste niet bij de nonnen.” Ik was te vrolijk, te uitbundig. Dat was mijn manier om te overleven.”

Ook haar jongste zoon, die op dat moment als enige nog thuis woont, steunt Roos op de weg naar herstel. „Op een dag dat ik thuis zat te huilen, kocht hij voor mij het boek ”In den beginne” van Chaim Potok en schreef voorin: „Mam, lees dit niet als een roman, maar alsof het over je eigen leven gaat. Ik houd van je, je komt er wel.” Al op de derde bladzijde van het boek kwam het besef terug dat ik een Jodin ben, dat ik me daarvoor niet hoef te schamen, maar er juist trots op mag zijn. Nu vind ik het jammer dat ik geen Joodse opvoeding heb gehad.”

Nieuwsgierig

„Het is het waard geweest, ik moest er doorheen”, zegt ze over de moeizame jaren waarin ze worstelde met zichzelf en haar verleden. Hoewel niet al haar vragen zijn beantwoord, geniet ze van het leven, van haar man, haar dochter, drie zonen en negen kleinkinderen. Van urenlange wandelingen met een hond en van vrijwilligerswerk met ouderen. Ook het contact met haar broer en zussen vindt ze waardevol, al staat er een onbespreekbaar onderwerp tussen hen in. „Ik houd van hen en zou hen niet willen missen.”

Diep vanbinnen sluimert nog de hoop dat ze ooit meer te weten zal komen over haar biologische vader. „Ik heb dat niet meer nodig om mijn eigen onzekerheid te overwinnen, maar ik ben nog wel heel nieuwsgierig naar hem. Wat voor persoon is hij? Ik heb een stil verlangen dat hij een fijne man moet zijn, dat ik op hem lijk. Ik heb een positief en vrolijk karakter. Dat zit blijkbaar in mijn genen. Ik ben dankbaar dat ik dat, van wie dan ook, heb meegekregen.”


Verzwegen schaamte

Wie is mijn biologische vader? Volgens pedagoog en therapeut drs. Simon Buschman lopen enkele honderdduizenden Nederlanders met die vraag rond. Mede door onzekerheid over hun herkomst kampen ze meer dan eens met somberheid, minderwaardigheidsgevoelens en schaamte. Om deze mensen een platform te bieden voor ontmoeting en hen waar nodig te helpen familiegeheimen bespreekbaar te maken, richtte Buschman in 2006 met anderen de stichting Verzwegen Vaders op.

Gaandeweg breidde de doelgroep zich uit. Na een jaar werd de naam daarom veranderd in Stichting Verwantschapsvragen (SVV). Bij de organisatie kloppen onder anderen adoptiekinderen, donorkinderen en kinderen die zijn geboren uit buitenechtelijke relaties aan, maar ook andere betrokken familieleden. Een speciale groep vormen de zogenaamde bevrijdingskinderen.

Onder de titel ”Verzwegen schaamte” houdt de SVV morgen in Apeldoorn haar eerste landelijke symposium, waarvoor zich 109 deelnemers hebben aangemeld. Diverse deskundigen belichten deelaspecten van het thema. Het programma wordt geopend met de lezing ”Van schaamte naar trots” door ervaringsdeskundige Roos Tuinman.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer