Theoloog van het hart
Hij is een begrip in de Gereformeerde Gemeenten maar niet minder in de breedte van de gereformeerde gezindte. Karakteristiek van gestalte en stemgeluid. Gerrit Roos, inmiddels 35 jaar journalist bij het Reformatorisch Dagblad, begint volgende week aan een nieuwe episode in zijn leven. De journalist die theoloog wilde worden, over theologie ging schrijven, zichzelf aarzelend een theoloog van het hart noemt en straks misschien toch nog in de collegebanken schuift om de theologiestudie te volgen die zijn vader hem niet toestond. Roos, behoedzaam: „Ik overweeg het.”
Gerrit Roos (60) omschrijven, dat moet mislukken. Kleding in gedekte kleuren, smetteloos wit overhemd, werkje in de stropdas. Eerste indruk: geen dominee in de Gereformeerde Gemeenten en zeker geen journalist. Een rabbijn? Hij lacht minzaam terwijl hij met zijn bril naar het familiewapen aan de wand wijst. „Zie je daar links die davidsster in het wapen? Er wordt wel gezegd dat er wat Joods bloed in onze familie zit.”In de ruime studeerkamer in zijn huis in Kampen is het geen vraag welke stoel van hemzelf is. Een brede fauteuil, behangen met kleden. Tegen de wanden leunen de boekenkasten, zwaar beladen, tegen elkaar. Naast de Bijbelverklaring van Calvijn staat de brede rij van Kittels ”Theologisches Wörterbuch zum Neuen Testament”. Boven Calvijn staan de werken van Harry Kuitert. Nog een plank hoger staan boeken van ds. W. C. Lamain en Jodocus van Lodenstein keurig in het gelid.
Er staan nogal wat Bijbelverklaringen in de kast. „Nee, nee, ik preek niet. Nou ja…” Hij zwijgt veelbetekenend alsof hij op het punt staat een strafbare verklaring af te leggen. „In Moldavië ben ik wel eens voorgegaan in een dienst. En in Pakistan vaker. Niet officieel natuurlijk, alhoewel…”
Het zijn dit soort niet-afgemaakte zinnen die Roos tekenen. Midden in een verhaal kan hij vol op de rem gaan staan. „Ik verveel je zeker?” Dan wordt de rem weer losgelaten en het gaspedaal ingedrukt. Wie niet tussen de woorden door kan luisteren en wie afgebroken zinnen in gedachten niet kan afmaken, doet Gerrit Roos geen recht.
Een polderjongen noemt hij zichzelf. Op 21 maart 1949 geboren in Gouda. Enig kind. Het is het preludium van een curriculum vitae dat pas op het tweede A4-tje op symfonische sterkte komt.
„Ik mocht dóórleren”, zegt hij met nadruk op het laatste woord. „Zo heette dat in die tijd en het werd gymnasium, bèta. M’n goede vader zei altijd dat ik op de hbs zat.” Z’n studieboeken moest Gerrit verdienen door in de zomervakantie bij de boer te werken.
Toen hij in 1967 het begeerde diploma van het Christelijk Lyceum in Gouda in ontvangst kon nemen, was het gedaan met doorleren. „Ik wilde theologie gaan studeren. Maar daar maakte m’n vader korte metten mee. Theologie studeren? Dominee worden dus, zo redeneerde hij. „Daar moet je een roeping voor hebben”, zei hij.” Einde verhaal.
Vader Roos zat in het ijzer. „Hij legde onder andere centrale verwarming aan in huizen. We waren niet arm, ook niet rijk, maar we hadden het goed.”
In de oorlogsjaren meldde vader zich vrijwillig aan als werknemer in Duitsland. „Nee, nee, hij was beslist geen NSB’er. Noem het ”deutschfreundlich”. Dat is het juiste woord. En eerlijk is eerlijk: dat waren er in die tijd wel meer in de rechterflank van onze gezindte.”
Dat moet u pijn hebben gedaan.
„In de loop van de jaren heb ik er meer begrip voor gekregen en ben ik het tegelijk meer gaan betreuren. Zeker toen ik me ging verdiepen in het Jodendom en in het lijden dat de Joden is overkomen tijdens de Holocaust. We hebben menige discussie gevoerd, vader en ik. Want ja, die Holocaust. Was het echt wel zo erg geweest? Nou, ik ben in diverse vernietigingskampen geweest, heb talloze mensen gesproken en geloof me: het was verschrikkelijk. Daar heb ik indringend met m’n vader over gesproken.”
Het gezin hoorde aanvankelijk bij de vrije oud gereformeerde gemeente in Schiedam, maar of zijn vader er ook echt lid is geweest, weet Gerrit niet zeker. „M’n moeder is later lid geworden van de gereformeerde gemeente in Moerkapelle.” Enkele jaren geleden is ze overleden. Vader Roos leeft nog, heeft alzheimer en is inmiddels 92 jaar oud.
Het eerste psalmversje dat de kleine Gerrit van z’n moeder leerde, was Psalm 25 vers 2. „”Heer’, ai maak mij Uwe wegen”. Dat versje is altijd bij me gebleven. M’n moeder leerde me bidden, leerde me niet te liegen en niet te vloeken. Ook dat laatste was nodig en daar ben ik niet trots op.”
Gerrit Roos heeft de notulenboeken bestudeerd van de vrije oud gereformeerde gemeente waar de familie zich toe rekende. Hij buigt zich naar voren en laat z’n stemvolume dalen. „Ik heb later een doopbewijs gekregen, maar ik moet eerlijk zeggen dat het niet gedekt wordt door wat ik in die boeken gelezen heb. Op de datum die vermeld staat op mijn doopbewijs, is er in ieder geval een andere Roos gedoopt.”
De bril gaat af, de ogen wijd open. „Maar ik laat me niet alsnog dopen, hoor.”
Vader vond een baantje voor Gerrit toen die klaar was met z’n gymnasiumstudie. Hij zei: Ik ga wel even naar de wethouder. En toen kon Roos junior aantreden als vrijwilliger op de secretarie van de gemeente Moerkapelle. „Voluntair heette dat. Vrijwilliger dus, zonder inkomen.” Na een jaartje was het zowel Gerrit als de gemeente Moerkapelle echter wel duidelijk dat hij geen kwaliteiten voor ambtenaar had.
Ondertussen had Gerrit kennis gekregen aan Niesje Stark uit Texel. „Ik ging met vader en moeder wel eens op vakantie naar Texel en dat waren mooie tijden. Stark, ooit lid van de Gereformeerde Kerken in Nederland maar via ds. G. H. Kersten lid van de Gereformeerde Gemeenten geworden, organiseerde op zondagen leesdiensten. In de winter thuis. In het hoogseizoen zaten ze in de grote kerk. Als er een dominee voorging, dan kwam die op zaterdag met de boot en bleef natuurlijk tot maandag. ’s Avonds na de kerkdienst was er dan een soort gezelschap en daar zat Gerrit in een hoek bij de deur mee te luisteren. Want wat die mensen zeiden, dat herkende ik. Niet kunnen sterven en…” De zin dooft. „Ik voelde me diep ongelukkig en tegelijk hoogst gelukkig. Dat.”
Gerrit verliet de secretarie en ging werken op Texel in het bedrijf van z’n aanstaande schoonfamilie. „Ik verkocht elektronische orgels.” Of hij zelf speelt? „M’n laatste orgellessen had ik als jongen op het orgel van de Sint-Jan in Gouda.” De naam van Bach valt en van César Franck en van Hendrik Andriessen. Gerrit speelde stukken van hen. „’t Is natuurlijk wel wat weggezakt”, vult hij snel aan om te hooggestemde verwachtingen bij voorbaat de kop in te drukken.
Gerrit trouwde met Niesje en via de orgels op Texel ging het richting de krant op de Veluwe. „In 1973 solliciteerde ik bij het RD en werd aangenomen op de regioredactie. Binnen een halfjaar zei directeur Bokma dat ik naar de kerkredactie moest. En weer later werd ik hoofd van de kerkredactie.”
Even ging de deur naar de theologiestudie weer op een kier toen de hoofdredacteur hem aanbood in deeltijd te blijven werken bij het RD en in deeltijd te gaan studeren. „Maar ik had inmiddels de verantwoordelijkheid voor een gezin en ik was ambtsdrager geworden, dus dat kon echt niet.”
De carrière bij het RD ging verder en Roos werd in 1986 benoemd tot adjunct-hoofdredacteur, naast hoofdredacteur dr. C. S. L. Janse. „In 1985 heb ik een operatie ondergaan aan een tumor in m’n hoofd. Die tumor was gelukkig goedaardig, maar de doktoren zijn wel 6,5 uur met me bezig geweest. Direct daarna kreeg ik hersenvliesontsteking. We moesten begin 1986 Blees begraven, voorheen een van de twee hoofdredacteuren van het RD. Toen we op de begraafplaats liepen, dacht ik: Het had ook voor mij afgelopen kunnen zijn.”
In 1997 besloot Roos uit de hoofdredactie te treden. „Er bestond enig verschil van mening met de hoofdredacteur over de wijze waarop ik mijn verantwoordelijkheid beleefde. Toen heb ik besloten een stap terug te doen.” Hij werd benoemd tot commentator van de krant en werd tegelijk verantwoordelijk voor het wereldwijd initiëren, coördineren en controleren van de projecten van de aan de Erdee Media Groep gelieerde Stichting Draagt Elkanders Lasten (DEL). De functie van commentator oefent hij nog uit tot 1 april. Daarna verlaat hij de actieve journalistieke dienst van de krant. Als hij gezond blijft, zal hij tot zijn 65e in deeltijd het werk blijven doen voor DEL, inclusief het schrijven van artikelen over de verschillende acties die deze organisatie de komende jaren houdt.
Naast het werk in de journalistiek heeft Roos sinds 1979 een niet te onderschatten rol gespeeld in de Gereformeerde Gemeenten. De lijst van functies die hij heeft bekleed, is lang. Zo was hij 24 jaar ouderling in de gereformeerde gemeente van Apeldoorn. Ook was hij scriba van de classis Rijssen, tweede scriba van de particuliere synode Oost en zes keer afgevaardigde naar de generale synode waarvan de laatste vier keer als tweede scriba. Ook was hij lid van diverse deputaatschappen, medewerker aan de Saambinder en docent voor de CGO-cursus.
Wat voor kerkelijk werk deed u het liefst?
„Zonder aarzelen: catechisatie en huisbezoek. In Apeldoorn heb ik bijna twintig jaar catechisatie gegeven. Prachtig werk. Praten met elkaar, over de vreze des Heeren. De dienst van de Heere is het waard aangeprezen te worden.”
Was u toch niet meer theoloog dan journalist?
„Ik durf niet te zeggen dat ik theoloog ben. Ik durf wel te zeggen dat ik journalist ben. Ik heb voor het werk voor de krant breed rondgekeken. Heb veel gereisd, veel geschreven over het buitenland. Ben nog een tijdje plaatsvervangend hoofd geweest van de politieke redactie in Den Haag. Dat vond ik heel leuk. Ja, een journalist ben ik wel. Maar een theoloog? Wetenschappelijk gezien zeker niet. Misschien een theoloog van het hart? Ik ben wel eens een theologisch autodidact genoemd.
Ik heb ontzettend veel interesse in theologie, in dogmatiek. Vandaar ook misschien toch nog die studie. Ik woon nu in Kampen en daar hebben we twee theologische universiteiten. Misschien verhuizen we opnieuw naar Apeldoorn en daar is natuurlijk ook een uitstekende theologische universiteit.”
Fel: „Dogmatiek wordt geheel ten onrechte weggezet als theologische wiskunde. Onzin. Het is geloofsleer. Dat sommige mensen er taaie stukken leer van maken, ligt niet aan de dogmatiek. Het hart van het geloof klopt erin. Als je door je eigen failliet heen de Heere Jezus mag leren kennen, als je mag leren zeggen dat Hij niet alleen de Zaligmaker is, maar ook jouw Zaligmaker, dan ga je een enorme diepte zien in allerlei dogmatische stukken.”
Als u terugkijkt…
„Dan zeg ik dat zowel mijn gang bij het Reformatorisch Dagblad als in de kerk niet altijd gemakkelijk is geweest. Je zult me ook niet horen beweren dat ik altijd een beste jongen ben geweest. Gerrit Roos is als zondaar een recidivist. Maar waarom gingen de zaken zoals ze gingen? Dat vraag je jezelf natuurlijk wel eens af. Ik sprak een paar weken geleden in Liberia een vrouw van 72 jaar, ze heette Nora. Ze had vreselijke dingen meegemaakt in de burgeroorlog die er in dat land woedde. Ik vroeg haar: Bent u nooit boos geweest op God? Nee hoor, zei ze. Al die verschrikkelijke dingen zijn ons overkomen vanwege onze zonden. En de Heere doet dat niet zomaar, maar Hij doet dat opdat we weer leren bidden en ons afhankelijk van Hem zullen weten. Zo heb ik het in mijn situatie, die natuurlijk nauwelijks met die van haar te vergelijken is, door genade ook mogen ervaren.”
Gerrit Roos is nooit boos geweest, niet op God en niet op mensen?
„Ik zat eens in een situatie die erg teleurstellend voor me was. Ik belde toen mijn vrouw om haar op de hoogte te brengen van wat er aan de hand was. En toen zei ik tegen haar: „Zus en zo is het gegaan, maar ik ben niet boos op de Heere, hoor!” Toch werd het allemaal zo donker vanbinnen. Een paar zondagen later zat ik in de kerk en toen ging het over de geschiedenis van de Syro-Fenicische vrouw. De Heere Jezus vergelijkt haar met een hondeke. En dan zegt die vrouw: „Ja Heere, doch de hondekens eten ook van de brokjes die er vallen van de tafel van hun heren.” Ze begint met toe te geven dat ze een hondeke was. Toen viel Gerrit Roos door de mand. Want ik voelde dat er wel degelijk boosheid in me zat. Maar juist in die momenten heeft de Heere telkens tot me willen spreken en de weg willen wijzen.”
Stel dat de Gereformeerde Gemeenten niet zouden bestaan, van welk kerkverband zou u dan lid worden?
„Dat is een fictieve vraag en daar kan ik eigenlijk geen antwoord op geven. Ik ben van harte de gereformeerde leer, zoals die in de Gereformeerde Gemeenten geldt, toegedaan. Let wel: ik zeg niet dat ik in de volmaakte kerk zit, maar ik zie geen betere.
En als je het over andere kerkgenootschappen hebt, tja… In de Oud Gereformeerde Gemeenten spreekt het stukje vrijheid me erg aan. Ds. Joh. van der Poel zei ooit: Wij hebben geen knelverband maar een rekverband. Dat mag ik wel, hoewel ik ook best hecht aan het kerkrecht.”
Hij wijst naar de rijen Bijbelverklaringen in de boekenkast: „Maar ja, ik hecht ook sterk aan een goede exegese, aan een goed doorwrochte preek. De PKN dus? Laat ik eerlijk zeggen dat ik nooit helemaal goed heb kunnen begrijpen waarom de hervormden wel in de Nederlandse Hervormde Kerk bleven toen daar een predikant Boeddha boven Jezus stelde -een van de aanleidingen tot de oprichting van de Gereformeerde Bond- maar dat veel hervormden vertrokken onder andere omdat in de grondslag van de Protestantse Kerk in Nederland de onveranderde Augsburgse Confessie wordt genoemd. Nog daargelaten dat ik, helaas ook uit ervaringen in m’n eigen kerk, weet dat er van een kerkscheuring vaak weer een nieuwe kerkscheuring komt. Maar toch: in de PKN zou ik ook niet helemaal gelukkig zijn.
De Hersteld Hervormde Kerk dan? Als ik de namen noem van sommige predikanten die ik graag mag horen, tja…
Bewaar het Pand? Hartelijke verbondenheid. Ook met sommige niet-Panders in de Christelijke Gereformeerde Kerken, trouwens. Maar lid worden?”
Hij staat op, loopt naar zijn computer. „In hoeveel landen ik geweest ben? Even tellen. Ik heb de afgelopen jaren in totaal 64 landen bezocht. Als je alle tussenstops meerekent, zijn het er 78. Dat doet natuurlijk iets met je. Ik ben blij als ik ontdek dat God ook in andere landen en in andere kerken Zijn kinderen heeft. Daar ben ik altijd weer naar op zoek. Bij baptisten, bij Messiasbelijdende Joden, bij presbyterianen en noem ze verder allemaal maar op. Ik ben in de loop der jaren genuanceerder geworden. Zeker, de gereformeerde leer is me zeer lief. Mijn vader was voor de volwassendoop, om maar eens iets te noemen. Ik heb daar als jongen al flink mee gestreden en ik ben van harte voorstander van de kinderdoop. Maar ik heb ook echte kinderen Gods gekend die overtuigd baptist zijn.”
De leesbril gaat af. „De Heidelberger zegt: Wat gelooft gij van de voorzienigheid Gods? Dat is in mijn leven steeds belangrijker geworden. Dat je gaat in de weg die de Heere wil dat je gaat. Ook in de zaken van het alledaagse leven. Van een verhuizing, een baansverwisseling of andere dingen. Ik mag belijden: God heeft Zich om Christus’ wil, die kostbare Zaligmaker, nooit onbetuigd gelaten. Aan Zijn leiding begeer ik me toe te vertrouwen.”
Levensloop
Geboren op 21 maart 1949 in Gouda.
Gehuwd, vader van negen kinderen.
Belijdend lid van de gereformeerde gemeente te Kampen.
Heeft van 1961 tot 1967 op het Christelijk Lyceum in Gouda gezeten, gymnasium bèta.
In 1974 als leerling-journalist in dienst getreden op de regioredactie van het Reformatorisch Dagblad.
Na enkele maanden benoemd tot kerkredacteur bij het RD.
In 1979 benoemd tot hoofd van de kerkredactie.
Van 1986-1997 adjunct-hoofdredacteur bij het RD.
Van 1997 tot 1 april 2009: commentator RD.
1997 tot heden: verantwoordelijk voor het wereldwijd initiëren, coördineren en controleren van projecten van de aan de Erdee Media Groep gelieerde Stichting Draagt Elkanders Lasten.
Diverse nevenfuncties bekleed in de Gereformeerde Gemeenten, onder andere als ouderling in de gereformeerde gemeente van Apeldoorn, als scriba van de classis Rijssen en als afgevaardigde naar de generale synode, waarvan keer als tweede scriba van het moderamen.