„Vrede van Jeruzalem is echt werkelijkheid”
Vrede voor Jeruzalem: dat is niet alleen een verwachting maar ook een realiteit, vindt C. J. Rodenburg van het Centrum voor Israël Studies (CIS).
Rodenburg, die voor een korte periode in Nederland is, sprak woensdag in Kerkelijk Centrum Sion in Rijssen over zijn werk in Jeruzalem en in het bijzonder hoe er gebeden kan worden voor Jeruzalem.In het Joodse achttiengebed ziet Rodenburg vrede als een eindstation in een proces van genade, goedheid en gerechtigheid. „Het lijkt of je moet verwachten en blindstaren naar de Messias die moet komen.”
Dat is echter aan God, vermeldt het gebed. Het gebed vraagt verder persoonlijke verantwoordelijkheid. Bidden is volgens Rodenburg ook belijden wie je bent en wat je relatie met God is in een weg van voortdurende bekering en vergeving. „Op die manier sluit het je in bij de komst van de vrede. Dat is een ander gezichtspunt.”
Met vrouw en kinderen probeert Rodenburg langdurige contacten op te bouwen tussen joden en christenen. „We zijn op allerlei manieren verbonden met het volk Israël, vooral omdat christenen voortkomen uit het Joodse volk.”
De verbondenheid komt bij uitstek naar voren in het gebed, vindt hij. In het gebed gaat het niet alleen om logische zienswijzen of visies, geworteld in de traditie. „Het komt dicht bij ons, omdat we zoeken naar woorden wat in ons leeft.”
Rodenburg legde voor de volle zaal uit hoe verschillende groepen joden en christenen denken over de vrede voor Jeruzalem. „Ik wil deze groepen niet beoordelen. Ook beantwoord ik niet hoe u moet bidden, maar wel wat ons kan inspireren in het gebed van anderen.”
Christen-zionisten vinden dat Jeruzalem een Joodse stad moet zijn, en roepen de stad in hun gebed daarin op, aldus Rodenburg. Ook zijn ze waakzaam voor gevaren van islamitische zijde. Palestijnse christenen bidden om „de weg van de vrede te gaan”, en zien daarop de bezetting als een drempel. Rodenburg: „De herinnering van deze christenen aan Joden is de soldaat bij de checkpoints, waar ze vaak vernederende controles moeten ondergaan.”
Tegelijkertijd bidden deze christenen ook: „Help ons om Uw beeltenis te zien in ieder ander.”
Messiasbelijdende Joden vallen in Israël tussen wal en schip, betoogt Rodenburg. Het zijn geen ‘echte’ joden, omdat ze in Christus geloven, maar ook geen ‘echte’ christenen, omdat ze ook joodse wetten onderhouden. „Deze Joden hebben het erg zwaar. Bij de ingang van hun gebedshuis staan soms orthodoxe joden die hen bespotten en bespugen. Maar ze bidden: „Ik schaam me het Evangelie niet.” Maar ook: „God staat op, Zijn vijanden worden verstrooid”, doelend op de orthodoxe joden.”
In zijn werk valt Rodenburg het op dat deze groepen Joden niet over vrede spreken, maar over de weg naar vrede. „Daar is altijd strijd voor nodig. Strijd om anderen te overtuigen. Of uit de weg te ruimen. De vrede zelf is ver weg.”
Rodenburg ziet daarentegen de vrede ook in concrete situaties. In Jeruzalem, een „mozaïek van culturen”, probeert hij namens het CIS boven de hoge grenzen van elke groep uit te stijgen. „Ik zie het als mijn taak om een pendelbeweging te maken tussen alle groepen, niet om voor een van deze een keuze te maken. Ik denk dat Jezus daarop doelde, toen Hij Zijn discipelen vredestichters noemde. Er zijn veel kloven, maar we dienen ze in Hem te overbruggen.”