Ingreep bij foetus vergt bezinning
Artsen moeten zich bezinnen op de voorlichting en begeleiding die zij geven aan ouders rond het behandelen van kinderen in de baarmoeder. Dat staat in een maandag verschenen rapport van de Gezondheidsraad.
Via deze zogeheten foetale therapie zijn levensbedreigende ziekten en aandoeningen bij de foetus al voor de geboorte te behandelen. Voorbeelden zijn een bloedtransfusie via een in de baarmoeder gebrachte dunne naald, ter voorkoming van levensbedreigende bloedarmoede in een later stadium, en het met laserlicht dichtbranden van de verbindende bloedvaten van een tweeling met het levensbedreigende tweelingtransfusiesyndroom (TTS).De laatste ingreep wordt in Nederland jaarlijks zo’n vijftig keer uitgevoerd in het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC).
De Gezondheidsraad maakt onderscheid tussen inmiddels aanvaardbare ingrepen en behandelingen met een nog experimenteel karakter. De kans dat een behandeling mislukt of leidt tot ernstige gezondheidsschade bij de moeder en/of het ongeboren kind, vergt aldus de raad van de kant van hulpverleners „een zorgvuldige afweging.” De noodzaak daartoe klemt volgens de raad des te meer omdat zwangere vrouwen eerder te veel dan te weinig geneigd zijn „zichzelf ten behoeve van hun kind bloot te stellen aan grote belasting en risico’s.”
De Gezondheidsraad wijst „indringende, directieve voorlichting” niet van de hand en biedt ruimte voor verdergaande vormen van „drang of zelfs dwang” rond ingrepen „die het toekomstige kind voor aanzienlijke en onherstelbare schade kunnen behoeden, zonder de zwangere zelf bloot te stellen aan ernstig risico.”
Voorbeelden van dergelijke behandelingen zijn naast een bloedtransfusie via de baarmoeder het toedienen van hormonen rond een dreigende vroeggeboorte om de rijping van de longen van het kind te bevorderen. „Artsen en andere hulpverleners zijn niet alleen verantwoordelijk voor de zwangere, maar ook voor het welzijn van haar nog ongeboren kind. Ook de zwangere valt, in ieder geval moreel, op die verantwoordelijkheid aan te spreken”, verduidelijkt de raad.