Standpunten schuiven
De opwinding die Andries Knevel teweegbracht door zijn standpunt over de schepping te wijzigen, lijkt wat geluwd. Toch vormt zijn spijt een signaal. Mensen fungeren als het gezicht van de organisatie die zij dienen. En als hun visie verandert, heeft dat ook consequenties voor de kleur van hun onderneming. Laten dus andere organisaties niet ijdel veronderstellen dat zij buiten de gevarenzone verkeren.
Dr. C. S. L. Janse gaf anno 1985 in zijn proefschrift een vergelijkbare waarschuwing aan ”de leidinggevenden in bevindelijk gereformeerde kring”. Hij schreef: „Zij moeten er zich van bewust zijn dat ondanks de officiële handhaving van de culturele identiteit (leer, liturgie, ethiek, partijprogram etc.) er gemakkelijk een innerlijke vervreemding van de oorspronkelijke identiteit kan plaatsvinden.” Dat komt „door de toenemende differentiatie van onze samenleving.” Die waarschuwing is niet achterhaald.Standpunten schuiven. Journalisten zagen in de achterliggende eeuw tijdens kerkelijke vergaderingen rotsen scheuren en zo ontstane kloven groeien tot onoverbrugbare ravijnen. Maar het is te simpel met een beschuldigende vinger te wijzen naar moslims, liberalen of neogereformeerden. Ook de reformatorische zuil kan niet ontkomen aan de invloed van de heersende cultuur. De visie van mensen die gezicht geven aan organisaties is immers aan verandering onderhevig.
Voorbeelden
Er zijn plenty voorbeelden. Dr. H. M. Kuitert schreef anno 1974: „Een godsdienst is niet waar omdat haar aanhangers zeggen dat ze op openbaring berust. De waarheid moet blijken uit wat die godsdienst doet of kan doen.” In 2000 zei dr. H. Wiersinga: „Ik wantrouw elke openbaring, ’doorgeving’ of informatieve boodschap van een ’overkant’.” Van de originele identiteit van de oude Jan Bavinck en van de kerk van Abraham de Geweldige bleef weinig of niets over.
Wat was de achterban van de in 1880 gestichte Vrije Universiteit blij. Met centen en stuivers steunden zij de groei van het gereformeerd wetenschappelijk instituut. Ferm nam Kuyper bij de rectoraatsoverdracht in 1881 „afscheid zoo van mijne moderne als ethische opponenten.” Maar vanaf 1970 nam de bestuurlijke invloed van de Vereniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden Grondslag sterk af. Nu heet de VU een van oorsprong christelijke universiteit.
Minister A. F. W. Idenburg zei tijdens de eerste uitzendavond van de NCRV: „Zij wil deze schone vinding in dienst stellen van Hem, Wie alle ere toekomt en wiens Woord gebracht moet worden…” Met amusement was de genoemde omroep eerst nog wat terughoudend, „omdat dit in de achterban nog zeer gevoelig lag.” Aanvankelijk was ook voor zondagssport geen plaats. Door de heersende cultuur beïnvloede mensen gaven echter steeds meer een ander gezicht aan de omroep.
Laten organisaties in de zogeheten reformatorische kring zichzelf niet wijs maken dat alles veilig is. Dat dachten de Amerikaanse evangelicals ook. Maar vorige week prijkte op deze plek het verhaal dat de evangelicale beweging in dat land op instorten staat. De argumenten van Michael Spencer zijn herkenbaar. Ergens ”tegen” zijn is niet genoeg, zei hij. Het gaat om de positieve overdracht van de kern van het geloof. Anders gezegd: een beweging met enkel regels en tradities overleeft niet.
Wetmatigheid
Wie let op de geschiedenis krijgt bijkans het vermoeden dat het een wetmatigheid is dat na het bouwen aan een zuil op termijn een geleidelijke afbrokkeling volgt. Assimilatie dus. Daarbij gaat het zowel om oorzaken van buiten als van binnen die eigen kring. Zij kunnen zorgen voor een geleidelijke ontbinding, voor desintegratie en voor ontzuiling. Massamedia die mensen kennis doen nemen van gedachten en ideeën van anderen leveren een belangrijke bijdrage aan dat proces.
Wat waren de bevindelijk gereformeerden verheugd toen er een Reformatorisch Dagblad verscheen. Het voorzag in een behoefte. Mijn vader ging ervoor op pad. Hij kocht niet alleen aandelen, maar bracht ze in zijn kring van bekenden ook aan de man. Er groeide vertrouwen. Mensen konden op de berichtgeving in een werkelijk verantwoorde krant bouwen. Er was sprake van invloed. Maar laat niemand zich verbeelden dat die reformatorische zuil onaantastbaar is en niet stuk kan.
Elke zuil heeft zijn eigen ontstaansgeschiedenis. Er is doorgaans sprake van een levensbeschouwelijke grondslag. En dan is verontrusting ongetwijfeld een van de wortels van de reformatorische zuil. Bezorgdheid over secularisatie bij voorbeeld, die beslag legt op scholen, media en andere organisaties. Die vrees was diep, existentieel, emotioneel en religieus geworteld. Dat was niet bij iedereen zo die in de zuil participeerde. De leidinggevenden hadden daar echter vaak wel weet van.
In relatie tot de participatie ”vanuit het hart” -dat is een gevoelsmatige omschrijving van de betrokkenheid op de zuil- was er sprake van gebed. Of God ook binnen de kaders en door middel van de organisaties wilde werken. Als zulk engagement verflauwt, ontstaat er een probleem. Als er slechts louter uitwendige betrokkenheid is op organisatie en beginsel, als de dagelijkse afhankelijkheid van de Almachtige en het innerlijk koesteren van het beginsel wegebt, dreigt de zuil uit te hollen.
Natuurlijk gebruiken mensen nog de kernwoorden van altijd om het bestaan van de zuil te legitimeren. Zij vertellen elkaar en anderen met fraaie woorden -al of niet met een glimlach- dat zij zonder twijfel het erfgoed willen vasthouden. Zij kloppen elkaar op de schouder met de woorden dat zij daar echt voor gaan. Maar ondertussen krijgen steeds meer van hen innerlijk spijt van de stelligheid van voorheen. Mensen veranderen. Achter façades. Vroeg of laat legt dan een organisatie het loodje.
Invloed cultuur
Andere organisaties dan de EO mogen niet hautain veronderstellen dat zij zich buiten de gevarenzone bevinden, zo schreef ik. Dat geldt ook de reformatorische zuil. Achter deze opmerking ligt primair de wetenschap van de menselijke verdorvenheid. De Nederlandse Geloofsbelijdenis noemt de uit het hart opwellende zonde „een onzalige fontein.” Dan is het mogelijk dat iemand niet participeert uit principe, maar om de baan en het salaris. Zonder dat hij het beginsel koestert en uitdraagt.
Daarnaast is sprake van intensieve beïnvloeding vanuit de dominante cultuur. Dr. C. A. van Peursen, uitvinder van het relationele waarheidsbegrip in het gereformeerd rapport over het Schriftgezag, schreef: „Onze eigen identiteit, maar ook de identiteit van onze organisatie of onze gemeenschap, kan zich alleen ontwikkelen in de interactie met dat wat van buiten komt.” Zo oefent ook het postmodernisme invloed uit op de reformatorische subcultuur. Wij ademen het levensgevoel van onze tijd in.
Lezers van deze krant verkeren enerzijds in een postmoderne cultuur en klimaat. Anderzijds behoren zij tot kerken met een bevindelijk gereformeerd karakter die het in velerlei opzichten qua levensstijl en belijdenis bij het oude willen houden. Die dubbele presentie kan leiden tot spanningen rond tradities, normen en leefregels. Dat kan op diverse manieren een uitstraling hebben. Zowel kinderen als leerkrachten kunnen die spanning het onderwijs in dragen.
De bovenstaande opmerkingen vragen uitwerking. Toch concludeer ik in voorzichtige voorlopigheid dat de klassieke uniformiteit in toenemende mate plaatsmaakt voor diversificatie en individualisering. Dat geldt ook de reformatorische zuil. De greep op oude gemeenschappelijke kenmerken terzake van geloofsleer en ethiek verslapt. Zo zij al niet min of meer teloor gaat. Daarvoor in de plaats dringt een verwarrende kakofonie van onverwachte invloed de kerk, het gezin en de organisaties binnen.
Het kan theoretisch zover komen, dat een zuil zich keert tegen het segment dat haar heeft opgebouwd. Als de universiteit die ooit als orthodox gereformeerd van de grond kwam haar theologische studenten tot twijfel of ongeloof brengt. Als een krant -ooit opgericht om een dam op te werpen tegen de geest van de tijd en op de bres te staan voor de gereformeerde beginselen- het pluralisme gaat prediken in plaats van de zekerheid van Gods openbaring. De Almachtige verhoede het.
Fout
Christenen mogen blij zijn met hun reformatorische organisaties en wat dies meer zij. Maar als de zuil fungeert als camouflage voor gebrek aan innerlijke kracht en het ontbreken van authentieke geloofservaring, gaat er iets niet goed. Als christen-zijn niet veel meer inhoudt dan deel uitmaken van een sociaal systeem met regels en tradities, gaat er vroeg of laat iets fout. En het geloof beaamt juist ook die dingen die ongelooflijk zijn.
Knevel verliet zijn standpunt over de schepping in zes dagen van 24 uur. Hij betreurde dat hij het voordien zo intens had gepromoot. De storm lijkt wat bedaard. Maar zijn spijt vormt een signaal. Als mensen veranderen, heeft dat consequenties voor de kleur van hun onderneming. Laat de reformatorische zuil zich niet hautain verbeelden dat zij geen enkel gevaar loopt. Maakt uniformiteit al niet op brede schaal plaats voor diversificatie en individualisering?
Tal van kerken vergrijzen. Het postmoderne gezin heeft een emotioneel en instabiel karakter. Kinderen tonen zich wars van betutteling en maken zelf de dienst uit. Gezinnen vallen uiteen door echtscheiding. Digitalisering werkt ontsocialisering in de hand. Hedonisme is de belevingscultuur van deze tijd: vragen naar genot, geluk, nut, plezier, glitter en seks staan centraal. Ook dat alles gaat de reformatorische zuil niet voorbij. Er is sprake van beïnvloeding.
Bezinning
Sommigen verwoordden het karakter van die reformatorische zuil sociologisch. Er is zeker sprake van uitwendige kenmerken waaraan mensen die de Bijbel en de gereformeerde belijdenis hoog houden -als het goed is- zijn te herkennen. Dat gaat over het politiek en maatschappelijk gedrag, over kerkelijke riten, taalgebruik en kleding. Maar de mensen die betrokken waren bij het vormgeven aan de refozuil hadden -hoewel misschien niet iedereen- ook weet van vreemdelingschap.
Dat betekent vanuit calvinistische optiek dat mensen onderweg zijn. Zij hebben hun thuis niet in de wereld. Ze zien over de wereldtijd heen naar het koninkrijk dat komt. Die vreemdelingschap komt -als het goed is- op uit een echt en levend geloof! Dat is geen theorie. Dat zijn de mensen van Hebreeën 11. Zij hebben weet van hun eigen schuld en failliet. Ze kennen door geloof en bekering ook de begeerte naar het hemelse vaderland. Als dat cement van de zuil zoekraakt, gaat het verkeerd.
Er is bezinning nodig. Is God realiteit voor hedendaagse reformatorisch geheten christenen? Een God die toornt over de zonde en die vrijspreekt om Christus’ wil? Of maken wij alleen maar deel uit van een sociaal systeem met regels en tradities? Van een zuil die kraakt in alle voegen? Dood hout ziet het vuur. Levende lidmaten hebben -wellicht al bevend en struikelend- toekomst. Dat is nodig om de zuil niet te laten vermolmen.