Opinie

Troonredes

In Acta Politica (volume 44 nummer 1) wordt een analyse gepresenteerd van de naoorlogse Troonredes. Zo’n troonrede is bij uitstek een gelegenheid om zaken op de nationale agenda te plaatsen. In hoeverre gebeurt dat ook?

18 March 2009 07:52Gewijzigd op 14 November 2020 07:31

Buitenlandse politiek en macro-economische vraagstukken worden in de Troonredes het meest genoemd. Tot het eind van de jaren zestig was bijna de halve Troonrede daaraan gewijd. In later jaren waren er meer onderwerpen die om de aandacht vroegen.Van het midden van de jaren zestig tot het midden van de jaren negentig nam de aandacht voor het milieu toe, om rond de eeuwwisseling weer sterk te dalen.

Van jaar tot jaar blijkt er qua onderwerpen een grote mate van continuïteit te zijn. Alleen de eerste Troonrede van het derde kabinet-Drees week erg af van de voorgaande. Maar dat had primair te maken met de Nieuw Guineakwestie. In 1979 leidde de oliecrisis tot een sterk afwijkende Troonrede.

Tussen de Troonredes van 2005 en 2006 was weinig overeenstemming. Het tweede kabinet-Balkenende probeerde met een nieuwe aanpak meer aansluiting te vinden bij wat er onder de bevolking leefde.

Vaak wordt gezegd dat de partijen verschillende beleidsterreinen beklemtonen. Dat blijkt echter niet uit de Troonredes die regeringen van uiteenlopende politieke kleur opstellen. Troonredes van hetzelfde kabinet vertonen de grootste continuïteit; maar nieuwe kabinetten met dezelfde politieke samenstelling als hun voorganger, wijken in hun eerste Troonrede meer af dan kabinetten met een andere kleur.

Wellicht moet niet alleen gekeken worden naar de onderwerpen, maar ook naar de beleidskeuzes die op de verschillende terreinen worden gemaakt. Die kunnen wel duidelijk anders zijn. Bovendien vergen veranderingen in de agenda vaak meer dan één kabinetsperiode.

Socialisme & Democratie (jaargang 66 nummer 3) bevat een artikel van twee politicologen van de Universiteit van Amsterdam over het tweederangskarakter van de Europese verkiezingen.

Hoewel meer dan de helft van de huidige wetgeving direct voortvloeit uit Europese afspraken en directieven, is de belangstelling voor de Europese verkiezingen gering. Dat komt volgens de auteurs omdat de rol van het Europees Parlement beperkt is.

De uitslag van de Euroverkiezingen heeft geen directe consequenties voor de samenstelling van de Europese Commissie. Bovendien heeft de EU weinig aanzien.

Nu het kabinet halverwege zijn regeertermijn is, valt te verwachten dat de komende Euroverkiezingen zullen functioneren als referendum over het kabinetsbeleid. Veelal pakt dat nadelig uit voor de coalitiepartijen. Regeren kost stemmen.

De opkomst is in die omstandigheden relatief hoog. Hoger dan wanneer de Euroverkiezingen kort na de Kamerverkiezingen worden gehouden. De kredietcrisis is echter een bijzondere factor. Tot dusver heeft die in het voordeel van de PvdA gewerkt.

Na het afstemmen van het grondwettelijk verdrag in 2005 zijn de Nederlandse partijen zich sterker op Europese thema’s gaan profileren. Het toenemende Euroscepticisme binnen het electoraat komt vooral de SP en de PVV ten goede.

De middenpartijen weten dat hun pro-Europese opstelling ook bij een deel van hun eigen kiezers impopulair is. Vandaar hun geneigdheid om Europese kwesties te depolitiseren.

De emeritus hoogleraar Gerard Dekker publiceert in Wapenveld (jaargang 59 nummer 1) een beschouwing over keuzedwang en keuzevrijheid. Terwijl in het verleden iemands levensloop grotendeels werd bepaald door het levens-beschouwelijk en sociaaleconomisch milieu waarin hij geboren werd, kunnen wij nu kiezen uit een groot aantal mogelijkheden.

Bovendien kunnen we gemakkelijker op onze keuzes terugkomen. Volgens Berger hebben we zelfs te veel keuzes. Niet voor niets wordt er gesproken van keuzestress.

Die veranderingen zijn toe te schrijven aan processen van democratisering, individualisering en subjectivering. Als gevolg daarvan worden de traditionele kaders en verbanden (partijen, kerken, families) minder belangrijk. Mensen zijn mondiger en vrijer geworden.

Dekker signaleert dat men met die toegenomen autonomie in christelijke kring vaak moeite heeft gehad. Mensen zouden daardoor ook loskomen van God. Het gaat hier echter vooral om een zich vrijmaken van de heersende elite. Bovendien wil hij met Bonhoeffer positief spreken over het mondig worden van mens en wereld.

Dat neemt niet weg dat er van de samenleving toch een dwang kan uitgaan. Als voorbeeld noemt hij de maatschappelijke druk op vrouwen om voor een voltijdsbaan te kiezen. Bovendien is het voor mensen een zware opgave om verantwoorde keuzes te maken. Kerken zouden hen daarbij van dienst kunnen zijn. Uiteraard kunnen zij niet meer zoals vroeger de gelovigen voorschrijven hoe zij hebben te leven. Maar zij kunnen de kaders bieden waarbinnen mensen elkaar kunnen helpen bij het maken van die keuzes.

Dr. C. S. L. Janse, oud-hoofdredacteur Reformatorisch Dagblad. Reageren aan scribent? focus@refdag.nl.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer