Het tellen van onze dagen wijst ook aan dat de tijd van ons leven bepaald is. Geen getal, al is het nog zo groot, heeft een oneindige strekking. Zo is het ook met het leven van de mens. God heeft hem een tijd gesteld om in de wereld te verschijnen en om wederom uit de wereld te verhuizen. Die beide tijden zijn alleen in Gods hand. Job zegt het zo kennelijk: „Dewijl zijn dagen bestemd zijn, het getal zijner maanden bij U is, en Gij zijn bepalingen gemaakt hebt, die hij niet overgaan zal.”Hij heeft palen gezet in ons leven die niemand zal kunnen verzetten. En Hij zegt tot de mens: Tot zolang zult u leven en niet langer. „Wie toch (…) kan met bezorgd te zijn, een el tot zijn lengte toedoen?” vraagt onze Zaligmaker in Mattheüs 6. Hij wil daarmee zeggen dat geen mens ter wereld machtig is dit te doen. Ja, Hij zei ook dat de mens niet één haar wit of zwart kan maken. Zo kan hij ook zijn leven niet met één handbreed verlengen. Ook van de oudvaders Adam en Methusalem, en zo veel meer, wordt gezegd nadat zij honderden jaren geleefd hadden: „En hij stierf.” Dit moet ook van alle mensen gezegd worden: En hij stierf.

Franciscus Elgersma,predikant te Grouw

(”Een bundelken van Heilige meditatiën”, 1696)