Ontnuchterend
De beveiliging van Pim Fortuyn schoot tekort. Maar de moord had waarschijnlijk niet voorkomen kunnen worden. Dat is de conclusie van de commissie-Van den Haak, die onderzoek deed naar de maatregelen die de overheid heeft genomen -of liever: had moeten nemen- om de veiligheid van de politicus te garanderen.De bevindingen van de onderzoekscommissie zijn bepaald niet vleiend. Politiekorpsen, de inlichtingendienst van de toenmalige BVD, topambtenaren en de verantwoordelijke veiligheidsministers werkten langs elkaar heen, waren te laks en namen de bedreigingen niet serieus. Dat is een harde, ontnuchterende conclusie.
Door de feiten op een rijtje te zetten, komt Van den Haak tot de slotsom dat de aantijgingen van de LPF niet juist zijn. Die beweert dat hun vroegere leider tevergeefs heeft gesoebat om persoonsbeveiliging. De partij verwijt oud-minister De Vries van Binnenlandse Zaken en zijn collega van Justitie, Korthals, te hebben gefaald.
De commissie stelt vast dat De Vries -vergeleken met andere verantwoordelijken- zich vrij actief heeft opgesteld. Dat is opvallend. Fortuyn verweet namelijk uitgerekend deze bewindsman en premier Kok dat zij met hun politieke vrienden hem demoniseerden. Daardoor zou ruimte zijn ontstaan om hem te bedreigen. Juist De Vries drong er op aan te onderzoeken of de LFP-leider beveiliging nodig had.
Een misser is dat deze bewindsman genoegen nam met het snelle antwoord van de BVD. Hij had moeten begrijpen dat binnen 24 uur na het stellen van de vraag geen grondige analyse te geven was. Kortom, de veiligheidsdienst had zich er met een Jantje van Leiden van afgemaakt. Daar had hij geen genoegen mee moeten nemen.
De Vries deed dat wel. En op basis van dergelijk vluchtig onderzoek heeft de minister op de avond van de moord op Fortuyn gezegd dat de overheid voldoende had onderzocht of persoonsbeveiliging noodzakelijk was geweest. Dat is een forse misser geweest en die zal morgen in het debat over het rapport zeker worden uitgemeten.
Tegelijk komt de commissie-Van den Haak tot de conclusie dat Fortuyn zelf het nodige viel te verwijten. Hij had inderdaad te maken met bedreigingen. Hij drong aan op beveiliging. Maar hij was tegelijk zo koppig en overmoedig dat hij concrete maatregelen op dit terrein van de hand wees. Zo ontstond bij de kiezer het beeld van een politiek leider die zijn nek uitstak, daardoor kwetsbaar was, maar naar wie de gevestigde orde zijn beschermende hand niet uitstak.
Achteraf de gebeurtenissen evalueren is gemakkelijker dan vooraf de situatie taxeren. Dat moet ook in dit geval worden bedacht. Toch is daarmee het overheidsoptreden niet goedgepraat. Het is niet de eerste keer dat overheidsdiensten bij dramatische gebeurtenissen langs elkaar heen hebben gewerkt. Dat gebeurde ook bij de rampen met de Hercules, in Enschede en in Volendam. Op het punt van coördinatie van beveiliging valt nog veel te verbeteren.
Daarmee is overigens niet gezegd dat het overheidsoptreden bij een volgend drama vlekkeloos zal verlopen. Met het aantrekken van een landelijk coördinator voor veiligheid is men er niet. Een belangrijk punt is ook: met welke scenario’s houdt de overheid rekening. Ze had nooit verwacht dat een politicus in ons land vermoord zou worden. Dat gebeurde immers alleen in Zuid-Amerika en Afrika, maar niet in het beschaafde Nederland. Sinds de moord op de gebroeders De Witt in 1672 waren politieke leiders in ons land veilig geweest.
De moord op Fortuyn heeft duidelijk gemaakt dat deze gedachte misplaatst is. Het is ontnuchterend dat in het land waar redelijkheid en consensus lang hoog in het vaandel hebben gestaan, ook politieke moorden kunnen voorkomen. Nu eigenbelang, geweld en normloosheid de maatschappij meer en meer gaan beheersen, heeft de overheid terdege te rekenen met de ergste scenario’s.