Bedreigd, bekogeld, gechanteerd
Hij werd voortdurend bedreigd, met voorwerpen bekogeld, kreeg een taart in het gezicht gesmeten, was het middelpunt van opstootjes en hij werd enkele keren gechanteerd. Niet eerder maakte een politicus zo veel los als Pim Fortuyn. Toch was het moeilijk de ernst van de hetze tegen hem in te schatten. Dat hij uiteindelijk zou worden vermoord, was al helemaal moeilijk te voorzien.
Dat is het beeld dat de commissie-Van den Haak schetst van de gang van zaken voorafgaand aan de moord op Fortuyn op 6 mei dit jaar in het Mediapark in Hilversum. De commissie onderzocht een halfjaar lang alle feiten die verband houden met de aanslag op de Rotterdamse politicus. Ze kreeg daartoe opdracht van de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken, De Vries (PvdA), en minister Korthals (VVD) van Justitie.
Het onderzoek van de commissie kan zonder overdrijven als diepgaand worden betiteld. Ze voerde gesprekken en hield interviews met meer dan honderd personen, onder wie familieleden, politici, functionarissen van politie- en inlichtingendiensten, oud-bewindslieden inclusief ex-premier Kok, ambtenaren en journalisten. Ook analyseerde de commissie zo’n 3500 knipsels uit kranten en tijdschriften en een kleine honderd radio-uitzendingen. Verder werden nog 500 documenten doorgenomen en maar liefst 9000 e-mails.
Uiteraard heeft de commissie vooral informatie verzameld die betrekking had op bedreigingen aan het adres van Fortuyn. Daarbij onderscheidt ze vier perioden: de periode dat Leefbaar Nederland hem aantrok als lijsttrekker, het tijdvak van de breuk met die partij tot het incident in Nieuwspoort waarbij activisten hem een taart in het gezicht smeten, de periode van de taart tot 15 april 2002, de dag waarop de politie van Rotterdam met hem sprak over zijn veiligheid, en tot slot de laatste drie weken van zijn leven.
Bij elkaar komt de commissie uit op 25 voorvallen die variëren van minder onschuldig tot vrij ernstig.
In dertien gevallen was sprake van dreigpost, vooral per e-mail.
In acht gevallen was de persoonlijke veiligheid van Fortuyn in het geding. Daarbij ging het om incidenten zoals het gooien van een blikje bier tot opstootjes.
Eén keer werd een telefoongesprek van dierenactivisten onderschept waarin de een tegen de ander zegt dat Fortuyn dood moet.
De commissie is ook op onverkwikkelijke zaken gestuit die het privé-leven van Fortuyn betreffen. Ze spelen zich af in de periode 1993-2000. Hij heeft iemand geld geleend, eist dat terug en wordt dan afgeperst, bestolen, gechanteerd met zeer schadelijke publiciteit over zijn privé-leven en met de dood bedreigd. Hoe ernstig Fortuyn dat neemt, blijkt uit het feit dat hij twee vorderingen bij de rechtbank intrekt.
De inlichtingendienst van de Rotterdamse politie geeft dit jaar twee keer een bericht door aan de BVD waarbij erop wordt gewezen dat Fortuyn gechanteerd kan worden. Het ene bericht heeft betrekking op de kwestie met de geldlening, het andere op „personen in zijn politieke omgeving.” De bedoeling van de berichten is te wijzen op de kwetsbaarheid van Fortuyn. Als toekomstig bestuurder loopt hij het risico te worden gechanteerd. Details over deze kwesties geeft de commissie niet.
Het lijkt een vrij dramatische lijst maar die indruk wil de commissie bepaald niet wekken. Verhalen die suggereren dat Fortuyn de laatste periode van zijn leven werd overspoeld met dreigpost, zijn overdreven. Bovendien nam dat soort post eerder af dan toe.
Ook neemt de commissie niet alles wat aan Fortuyn werd geadresseerd, even serieus. Soms was er zelfs sprake van regelrechte misleiding. Zo kreeg de politicus eind april een bericht dat Marokkaanse jongeren tijdens een betoging in mei een aanslag op hem zouden plegen. Na onderzoek bleek echter dat een van zijn trouwste aanhangers deze waarschuwing had verzonnen.
De dreigpost miste overigens haar uitwerking niet en dat was waarschijnlijk ook de bedoeling. Fortuyn was soms erg van streek. Zijn rechterhand De Booij zag zich hierdoor genoodzaakt veiligheidsmaatregelen te treffen.
Een incident dat de commissie er speciaal uit licht, is de rel op 26 februari dit jaar bij het metrostation Maashaven. Leefbaar Rotterdam wil met Fortuyn een tv-spotje opnemen bij het metrostation Maashaven. Hij zal dan met partijleden pamfletten uitdelen. Als de opnames aan de gang zijn, wordt Fortuyn belaagd door een achttal Marokkaanse en Turkse jongeren. Ze maken hem uit voor „kankerhomo, kale flikker, fascist en racist.”
Hij wordt betiteld als „de nieuwe Hitler.” Ze zullen hem „afmaken.” Een doorgedraaide Rotterdammer kondigt aan dat hij Fortuyn zal doodschieten.
Het gezelschap van Leefbaar Rotterdam maakt zich ijlings uit de voeten. Fortuyn is erg aangeslagen en maakt bekend dat hij niet meer in het openbaar zal verschijnen. Maar een dag later loopt hij al weer wuivend over straat.
Het geeft vrij goed aan hoe moeilijk hij het vindt om met de bedreigingen om te gaan. „Ik kan niet eens meer veilig in mijn stad lopen. Dat vind ik heel naar”, beklaagt hij zich in een tv-programma. Als de verslaggever hem vraagt of hij beveiliging van de overheid zou accepteren, zegt hij nadrukkelijk „ja.”
Maar als daarna een Rotterdamse politiecommissaris thuis met hem komt spreken over de veiligheidssituatie, reageert hij vrij mat. Op het voorstel om bijvoorbeeld een nepcamera aan zijn huis te laten bevestigen, laat hij weten „het allemaal maar onzin” te vinden.
Waar Fortuyn niet van af wist, is het telefoongesprek dat een Zwols rechercheteam begin dit jaar tapt. Het team is opgericht naar aanleiding van de vele brandstichtingen en andere gewelddadige acties van dierenactivisten. Het is nog geen jaar aan het werk als het een gesprek opvangt tussen twee activisten waarin de persoon van Fortuyn en diens positieve uitspraken over bont ter sprake komen.
„Mongool”, vindt de één. „Ja vette eikel”, reageert de ander. „Hij moet echt eeh… dood.” Dan zeggen ze tegen elkaar dat zo’n opmerking te riskant is via de telefoon en maken ze ervan dat de politicus monddood moet worden gemaakt.
Het verslag van het gesprek wordt niet doorgestuurd naar de BVD. Dat had wel gemoeten, vindt de commissie-Van den Haak. Als de BVD het gesprek naderhand (na de dood van Fortuyn) analyseert, stelt ze overigens vast dat de activisten niet bezig zijn een aanslag te beramen. Ook tekent de commissie aan dat Volkert van der G. niet tot de verdachten behoorde in het Zwolse rechercheonderzoek. Wel stond hij bij de politie bekend als milieuactivist.
Alles overziende heeft de commissie geen aanwijzingen gevonden dat Fortuyn of anderen hadden kunnen weten dat zijn leven in gevaar was. Wel was er volgens de commissie voldoende reden om Fortuyn in de loop van februari-april te voorzien van een vorm van persoonsbeveiliging. Dat dit niet is gebeurd, lag ook aan Fortuyn zelf. Hij informeerde de politie niet over bedreigingen, deed geen aangifte van het Maashaven-incident en maakte er geen geheim van dat hij afkerig was van beveiligingsmaatregelen.
Tegelijkertijd stelt de commissie vast dat de overheid tekortschoot in slagvaardigheid. Zo de bedreigingen al serieus werden genomen, waren ze niet (altijd) bekend bij de instanties die over persoonsbeveiliging gingen en maalden bureaucratische molens te moeizaam. Maar ook al zou er beveiliging zijn ingesteld, dan nog blijft het een open vraag of Volkert van der G. zich door een of twee bodyguards zou hebben laten afschrikken. Die vraag zal de dader zelf moeten beantwoorden.