Kerk & religie

Het dilemma van strijden of getuigen

Gereformeerden waren eind negentiende eeuw strijdbaar, uit op het winnen en dus op macht. Hervormden richtten zich veelmeer op samenwerking. Niet strijden maar getuigen, was hun parool, zo zet dr. Annemarie Houkes uiteen over het verschil tussen beide kerkfamilies.

Klaas van der Zwaag
19 February 2009 09:53Gewijzigd op 14 November 2020 07:20
GRONINGEN – Dr. Houkes: De protestantse orthodoxie in de negentiende eeuw is veel breder geweest dan alleen de gereformeerden. Foto RD
GRONINGEN – Dr. Houkes: De protestantse orthodoxie in de negentiende eeuw is veel breder geweest dan alleen de gereformeerden. Foto RD

De historicus Annemarie Houkes (1978) promoveerde donderdag in Groningen op het proefschrift ”Christelijke vaderlanders. Godsdienst, burgerschap en de Nederlandse natie, 1850-1900” (uitg. Wereldbibliotheek, Amsterdam). Daarin laat ze zien dat de invloed van kerk en geloof in de negentiende eeuw die van staat en politiek overtrof en de kern vormde van het maatschappelijk leven.Het boek richt zich op een volksbeweging van orthodoxe protestanten in de tweede helft van de negentiende eeuw. Van het onderscheid tussen ”hervormden” en ”gereformeerden” was toen geen sprake. Pas na de Doleantie zijn de verschillende groepen orthodoxe protestanten grofweg aangeduid als gereformeerden enerzijds en hervormden anderzijds. Houkes: „Doordat ik nu de aandacht heb gericht op de orthodox-protestantse volksbeweging in haar geheel kan ik in mijn boek laten zien, dat de protestantse orthodoxie veel breder is geweest dan de 20e-eeuwse beeldvorming doet vermoeden. Daarin ging het eigenlijk alleen om gereformeerden. Ik laat nu zien dat dat beeld te beperkt is.”

Na 1848 verenigden orthodoxe protestanten zich in toenemende mate op verschillende terreinen van het sociale leven. De orthodoxie ontstond en manifesteerde zich in eerste instantie in de Nederlandse Hervormde Kerk en vervolgens op de gebieden van evangelisatie, zending en christelijk sociaal werk.

Met dat orthodoxe protestanten zich nauwer verenigden, kwamen ook onderlinge tegenstellingen aan het licht. Na de invoering van verkiezingen in 1867, waarbij een machtsverschuiving optrad in de Hervormde Kerk in het voordeel van de orthodoxie, laaide er een discussie op over de idee van een vrije kerk versus een volkskerk. Tegelijkertijd ontstonden er rondom de schoolkwestie discussies over de positionering van orthodoxe protestanten op politiek gebied. In 1886 leidden de tegenstellingen tot de Doleantie, die zich ook vertaalde op politiek gebied in het onderscheid tussen antirevolutionairen en christelijk-historischen.

Verschil
Houkes ziet een verschil tussen de hervormde en de gereformeerde kerkcultuur. Beide groepen verbonden op verschillende wijze hun geloof met het maatschappelijk leven. „Waar gereformeerden de nadruk legden op strijd, legden hervormden de nadruk op getuigen, op het laten doorwerken van hun persoonlijke geloofsovertuiging in al hun maatschappelijk handelen.”

Voor hervormden was deelname aan de politiek één vorm van getuigenis. „Het doel van politieke participatie was niet groepsbelangen veilig te stellen, maar het beleid van de staat in lijn te brengen met de belangen van de natie.” Hervormden verzetten zich tegen partijdiscipline en tegen het streven naar macht bij de gereformeerde antirevolutionairen. „Strijden gaat over het eigen gelijk, getuigen gaat meer om het geven van een mening. Getuigen is ook pas formeel mogelijk vanuit een persoonlijk doorleefd geloof.” De hervormden hielden ook vast aan de volkskerk. De herwaardering van het Réveil en de inwendige zending gaven hervormden handvatten voor een nieuwe invulling van de volkskerkgedachte. De kerk was volgens hen niet zozeer de belichaming van de protestantse natie als wel een instituut dat ten dienste stond van het hele Nederlandse volk. Typerend voor de hervormde kerkelijke organisatie was dat er idealiter ruimte bleef voor verschillende stromingen.

Is het verschil tussen gereformeerden en hervormden vooral een cultuurverschil?
„Er is ongetwijfeld ook een theologisch verschil, maar de vertaling daarvan kun je inderdaad vinden in verschillende visies op de plaats van kerk en geloof ten opzichte van staat, politiek en samenleving. Je zou kunnen zeggen dat hervormden geloof en de kerk zagen als centrum van de samenleving. Van daaruit namen zij hun verantwoordelijkheden als burgers op; kerkelijk en maatschappelijk actief, soms ook politiek actief. De veel kleinere groep van gereformeerden was veel meer gericht op het samenbinden van hun eigen (kerkelijke) groep op het niveau van de staat in de vorm van een politieke partij, en in de samenleving in de vorm van typisch gereformeerde organisaties. Mijn onderzoek laat zien dat, welke vorm de verhouding tussen geloof en politiek ook aannam, in de negentiende eeuw godsdienst een publieke rol speelde.”

Hoe hebben de verschillen doorgewerkt in de twintigste eeuw en daarna?
„Veel gereformeerden hebben vanaf het einde van de negentiende eeuw, net als rooms-katholieken en voor een deel socialisten, hun hele sociale, wetenschappelijke en politieke leven georganiseerd in verenigingen met geestverwanten. Dit kennen we als het verschijnsel van de verzuiling. De verschillende gereformeerde kerkelijke afscheidingen in de twintigste eeuw hebben op die manier tot subzuilen of subculturen geleid. Bij hervormden was dat allemaal niet zo strak geregeld. Anno 2009 zijn kerken feitelijk allemaal verenigingen geworden tussen de zovele verenigingen in de samenleving, banden met de staat zijn er niet meer. Je kunt dus concluderen dat institutioneel gezien de vrije kerk in de vrije staat nu de realiteit is.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer