De dood
Er is iets onnatuurlijks in de dood, wat hem vreselijk doet zijn. Dat is het slopen en losmaken van die vaste en nauwe vereniging die er in de tijd tussen ziel en lichaam was. Daardoor is de scheiding van die twee grote boezemvrienden tegen de natuur. Zo kan de mens dit niet anders dan vreselijk voorkomen.
„Zalig zijn de doden die in de Heere sterven.” Openbaring 14:13De dood is daarom een vrucht en uitwerksel van de vloek en het bittere gevolg van de zonden. Er is iets in de dood wat een gedaante van een straf heeft. Dat is het ook, voor zover hij de bezoldiging is van de zonde en zodoende het antwoord is op de beschuldiging van de wet. Uit kracht van de verbreking van Gods wet heeft hij een recht gekregen om over de zondaar te heersen.
Al was er in de dood niet meer dan dit, het was genoeg om hem voor een ieder vreselijk te doen zijn. Want het sterven was niets, zo er geen beschuldiging van zonde in lag opgesloten. De kracht der zonde is de wet, omdat de wet eenieder vervloekt die niet blijft in al wat in die wet geschreven is. Dus de dood heerst over allen. Ieder in zijn natuurstaat is aan Gods toorn onderworpen.
James Durham, predikant te Glasgow. (”De zaligheid der doden”, 1735)