Te grote bescherming kan averechts werken
Sinds het Amsterdamse gerechtshof twee weken geleden tot de conclusie kwam dat er voldoende reden is om PVV-leider Wilders te vervolgen wegens het aanzetten tot haat en discriminatie, staat de vrijheid van meningsuiting in het centrum van de belangstelling. Zo wordt van verschillende kanten gesteld dat het ’heilig recht’ van de vrijheid van meningsuiting thans in gevaar is. Verdedigers van Wilders schromen niet doodsbedreigingen te mailen aan wie er anders over denkt.
In sommige opiniepeilingen is Wilders inmiddels gestegen tot 23 zetels. Waarschijnlijk is dat ten koste gegaan van Rita Verdonk, die er nu nog maar twee overhoudt. De VVD is duidelijk benauwd voor Wilders’ grote aantrekkingskracht. Rutte kondigde meteen een initiatiefwet aan om de vrijheid van meningsuiting fors uit te breiden. Regelrecht oproepen tot geweld, dat zou niet moeten kunnen. Voor het overige moet iedereen volgens hem kunnen zeggen wat hij wil. Daarom weg met alle beperkingen op belediging of godslastering.Nu zijn rond de beslissing van het gerechtshof allerlei vragen te stellen. Is het noodzakelijk en verstandig om Wilders te vervolgen of maakt een eventuele veroordeling hem tot een martelaar? Zo’n martelaarschap leidt er gemakkelijk toe dat zijn achterban nog meer voor hem door het vuur gaat en vergroot wellicht zijn aantrekkingskracht bij de stembus. Maar naast de politieke opportuniteit zijn hier ook meer fundamentele vragen aan de orde. Wat is de waarde van de vrijheid van meningsuiting in Bijbels licht?
Waarheid
Wie ook maar een beetje thuis is in de Bijbel, zal moeilijk kunnen stellen dat de vrijheid van meningsuiting daar hoog genoteerd staat. Het gaat daar niet om de vrijheid om alles te zeggen wat je maar vindt en wat je maar wilt, maar om van de waarheid getuigenis te geven. „Wee hun die het kwade goed noemen en het goede kwaad” (Jesaja 5:20). Van elk ijdel woord dat de mensen gesproken hebben, zullen zij rekenschap geven in de oordeelsdag (Mattheüs 12:36). „Al wat waarachtig is, al wat eerbaar is, al wat rechtvaardig is, al wat rein is, al wat liefelijk is, al wat wel luidt” (Filippensen 4:8), dat moeten we bedenken en in ons leven uitdragen. De heilige Naam van God mogen we niet anders dan met vrees en eerbied gebruiken. Ook ons spreken over de ander moet oprecht zijn. Allerlei liegen en bedriegen moeten we vermijden, want dat zijn bij uitstek de werken van de duivel, zo wordt ons ook in de catechismus voorgehouden.
Het zal duidelijk zijn dat die Bijbelse lijnen zich niet laten verenigen met een visie waarin de vrijheid van meningsuiting gepresenteerd wordt als een absoluut en onaantastbaar recht dat ieder mens toekomt. Op zich kunnen we wel spreken over rechten van de mens (denk aan het eigendomsrecht), maar die rechten moeten dan altijd wel passen binnen de Bijbelse kaders. Dat is een heel wezenlijk gegeven, waar we niet aan voorbij mogen gaan. In ieder geval is er ten aanzien van de vrijheid van meningsuiting een grote kloof tussen de Bijbel en het liberale denken dat in onze maatschappij zozeer domineert.
In die liberale benadering staat immers de gedachte van de menselijke vrijheid centraal. Wie zal een ander durven voorschrijven wat hij doen mag, zeggen mag, lezen mag of zien mag! Dan is er immers sprake van censuur en dat betekent een fundamentele aantasting van de rechten van de mens. Vandaar ook de grote ruimte die tegenwoordig geboden wordt aan porno. Die mensenrechten dragen voor velen het karakter van een seculiere geloofsbelijdenis. Wee hem die daar aan durft te komen! Voor het overige is men geneigd om met Pilatus te zeggen: „Wat is waarheid?” (Johannes 18:38). Of men koestert de hoop dat uit de botsing der meningen de waarheid voortkomt.
Burgerlijk gebruik
Als wij stellen dat Gods geboden niet alleen binnen de kerk gelden maar ook in de maatschappij (en dat is een klassiek-gereformeerde opvatting) dan moeten we uiteraard wel beseffen dat het burgerlijke of politieke gebruik van Gods wet duidelijk wat anders is dan wanneer die wet aan de gelovigen wordt voorgehouden als regel voor het leven der dankbaarheid. In het laatste geval gebeurt dat vanuit het besef dat God eist dat „ook de minste lust of gedachte tegen enig gebod Gods in ons hart nimmermeer kome.” In het maatschappelijk verkeer geldt dat we al blij mogen zijn wanneer het mogelijk is om de ergste overtredingen van Gods wet te voorkomen en tegen te gaan.
God vraagt het hart van de mens, maar de overheid richt zich primair op het uiterlijk gedrag van haar burgers. Zij moet het tot haar taak rekenen om de publieke samenleving in goede banen te leiden. En de overheid is ook niet in staat om daar al het kwaad tegen te gaan, maar moet allerlei zaken gedogen die toch eigenlijk verkeerd zijn. De sterke arm van de overheid schiet vaak tekort. Niet voor niets wordt in de kanttekeningen bij de statenvertaling als het gaat om de echtscheiding (Mattheüs 19:7-9) gesteld dat „de overheden somtijds enige dingen moeten toelaten om groter kwaad te voorkomen.”
Maar daarmee zijn we nog niet bij de vrijheid van meningsuiting zoals die tegenwoordig breed wordt opgevat en hoog gewaardeerd wordt. Calvijn rekent het in zijn ”Institutie” tot de taak van de overheid dat er „geen heiligschennis van Gods Naam, geen lasteringen tegen Zijn waarheid en andere kwetsingen van de religie openlijk zouden opduiken en zich onder het volk verbreiden.” Handhaving en activering van het nu slapende artikel over de godslastering in het Wetboek van Strafrecht hoort daar zeker toe.
Kankercellen
In ieder geval komen we met de pleidooien van Rutte en Wilders voor een verder oprekken van de vrijheid van meningsuiting nog verder van huis. Over het geheel genomen is het probleem in onze samenleving niet dat er te weinig gezegd mag worden, maar dat er te veel gezegd mag worden.
Er is volstrekt geen reden om in het kader van een abrahamitische oecumene de theologische verschillen tussen christendom en islam te bagatelliseren. Het kerstevangelie staat lijnrecht tegenover de islamitische belijdenis dat God geen zoon heeft. De islam is niet alleen een valse godsdienst, maar ook een die onder bepaalde omstandigheden gemakkelijk radicaliserend werkt op zijn aanhangers. Zodanig zelfs dat sommigen bereid zijn tot zelfmoordacties.
Maar dat is nog wat anders dan te stellen dat Marokkanen vaak een duidelijke overeenkomst vertonen met kankercellen. Dat is nodeloos kwetsend. Nu was dat geen uitspraak van Wilders, maar van cartoonist Nekschot. Wat Wilders gezegd heeft is echter ook niet mis. Janmaat is destijds voor heel wat minder veroordeeld. Wie Wilders ziet als de verdediger van onze christelijke beschaving (het schijnt dat nogal wat refojongeren in die richting denken) geeft daar wel een heel geseculariseerde invulling aan.
Er is alle reden om kritisch naar de Marokkaanse bevolkingsgroep te kijken. Daar hebben ze het echt wel naar gemaakt. Je mag ook best zeggen dat we er destijds verstandiger aan gedaan hadden om ze in Marokko te laten. Dat is maar al te waar. Maar het is niet juist om het gedrag van een groot aantal Marokkaanse jongeren, om daar nu maar even bij te blijven, de hele bevolkingsgroep aan te rekenen. Dat werkt polarisatie in de hand en leidt bij (jonge) Marokkanen gemakkelijk tot radicalisering, ook religieuze radicalisering.
Repressieve tolerantie
In het publieke debat is er verschil tussen duidelijke formuleringen waarbij de dingen bij hun naam genoemd worden en (als daar reden toe is) scherp worden afgewezen en het gebruik van formuleringen die duidelijk honend en minachtend zijn of een sterk karikaturaal karakter dragen. Met die laatste aanpak worden mensen tot in hun ziel gekwetst.
Nu Wilders heeft aangekondigd naar de Hoge Raad te gaan om het bevel van het Amsterdamse gerechtshof tot vervolging te laten vernietigen, is het helemaal duidelijk dat dit een slepende affaire gaat worden. En wie gaat dat winnen? Het antwoord op die vraag is niet alleen van juridische aard, maar heeft ook politieke betekenis. Een eventuele veroordeling van Wilders kan zijn populariteit vergroten. En zijn we dan niet nog verder van huis? En hoe pakt een vrijspraak voor deze politicus uit? Wordt daarmee dan officieel uitgesproken dat de ruige taal van Wilders en zijn bewonderaars maatschappelijk aanvaardbaar is?
Aan dit soort processen zitten allerlei kanten. Soms is het verstandiger om mensen die met hun uitlatingen duidelijk over de schreef gaan gewoon te negeren. Je moet ze niet belangrijker maken dan ze zijn. Er is ook zoiets als repressieve tolerantie. Dat werkt, op wat langere termijn gezien, soms heel effectief.
Als leider van een Tweede-Kamerfractie heeft Wilders echter een platform waardoor hij moeilijk te negeren is. Voor het taalgebruik van Wilders en de zijnen in de Tweede Kamer hanteert het parlement zijn eigen normen. Ook die zouden moeten worden aangescherpt. Ten onrechte heeft men een aantal jaren geleden de teugels laten vieren. Buiten het parlement geldt echter ook voor politici het Wetboek van Strafrecht. Daarom is het wel goed dat Wilders straks moet voorkomen.
Paapse mis
Minister Hirsch Ballin wil het afschaffen van het godslasteringsartikel enigszins compenseren door uitbreiding van artikel 137 van het Wetboek van Strafrecht. Dat artikel richt zich tegen het opzettelijk beledigen van mensen wegens hun ras, godsdienst, levensovertuiging, homoseksualiteit of handicap. Maar het is nog niet zeker dat daar een kamermeerderheid voor zal zijn.
We moeten ons ook realiseren dat een al te grote bescherming van groeperingen averechts kan werken. Wie met instemming de scherp veroordelende Bijbelteksten over homoseksualiteit citeert, moet niet het risico lopen voor de rechter gedaagd te worden wegens belediging van homoseksuelen. Bij de behandeling van het wetsontwerp over de smalende godslastering in de jaren dertig stelde het SGP-kamerlid ds. P. Zandt al de vraag of je, wanneer dit voorstel kracht van wet zou hebben, nog met de Heidelbergse Catechismus de paapse mis een vervloekte afgoderij zou mogen noemen.
Dat heeft te maken met het feit dat onze rechtsorde geen onderscheid kent tussen ware en valse godsdienst en op bepaalde terreinen ook niet tussen zedeloosheid en eerbaarheid. Als die wezenlijke criteria ontbreken, wordt het moeilijk om op het rechte pad te blijven.